Ga naar de inhoud

Fiesta Gitana Da Silva - Nieuw project

Menu overslaan
CAMELOT MAGAZINE
Title
Menu overslaan

FIESTA GITANA DA SILVA


Interview met H.J. da Silva, in najaar 1969;
opnieuw geredigeerd in juli 2022
 
door Alexandra Gabrielli

Volgens H.J. da Silva  zouden de generaties na hem slechts in films en op grammofoonplaten de  herinnering bewaren aan, wat hij noemde 'een der nobelste kunstuitingen'  der mensheid die ontstaan was op het kruispunt van vele volkeren en  culturen. Hij had het over de Flamencokunst, die ten dode opgeschreven  zou zijn, een vorm van kunst waarin het magische en mystieke de hoofdrol  spelen.
De Flamencokunst is een geheimtaal. Er is niets van opgetekend of vastgelegd. Er  bestaan  geen notenschriften van de liederen, noch instructieboeken voor dans-  of gitaarspel. De echte Flamencokunst is volgens Da Silva een religie en  voor de niet-ingewijde moeilijk te begrijpen.


Herbert da Silva
In 1969 ontmoette ik  Herbert da Silva (1923-1988) voor het eerst in zijn huis aan de  Mauritskade in Den Haag. Hij had me uitgenodigd voor een interview met  hem. Later zou hij verhuizen naar een villa aan de Benoordenhoutseweg  die met de jaren transformeerde in een gigantische galerie. Of moet ik  zeggen museum? Aan de muren hingen maskers uit alle delen van de wereld  en overal zag je kunstvoorwerpen: (bronzen) beelden, schilderijen,  tekeningen en litho's. Op de vloer lagen oosterse tapijten. Uit zijn  verhalen op te maken verstond hij de kunst van het verzamelen van kunst  en antiek die zich afspeelde in een 'in zichzelf gekeerde wereld', zoals  hij het omschreef. Al gauw bleek dat hij in het bezit was van een  aantal unieke Tibetaanse bronzen boeddhabeelden.

Ik ben naar hem toegegaan om te luisteren naar zijn verhaal over Flamenco. Sinds enkele jaren trad hij op als impresario van Fiesta Gitana,  een authentiek Flamenco-gezelschap van zangers en dansers dat  voorstellingen gaf in verschillende theaters in zowel Nederland als in  het buitenland. In Den Haag was dat theater Diligentia aan het Lange  Voorhout, waar ik op een avond in 1969, zittend op de voorste rij, een  voorstelling bijwoonde. Het was een voorstelling om nooit te vergeten.  Van alles wat Da Silva over Flamenco me verteld had, was geen woord  teveel gezegd. Ik beleefde een uniek optreden. Van een zinderende  energie, tegelijk aards en hemels, een manifestatie van een  levensenergieke bron. Na de pauze, halverwege de voorstelling, werd een  aambeeld midden op het podium neergezet. Wat volgde is moeilijk in  woorden uit te drukken. Klankpatronen, geluid van hamerslagen tegen het  aambeeld, vulden de ruimte. Het was een en al klank en ritme. Was dit  een oervorm van muziek? Afkomstig van de smid die in de oudheid in hoog  aanzien stond vanwege zijn smeedkunst, het transformeren van metalen  waarvoor veel kennis en technische vaardigheid nodig was?
 
Op  mijn eerste vraag wat Flameco nu precies is, antwoordde Da Silva – hij  sprak altijd een beetje plechtig; hij koos zijn woorden zorgvuldig: “Men  heeft op deze vraag wel eens geantwoord: ʻHet gelukkige huwelijk van de  folklore van zigeuners met de folklore van Andalusiëʼ. De Flamencokunst  stamt uitsluitend uit Andalusië en wordt heden ten dage alleen nog maar  door zigeuners beoefend. Men dient de Flamencokunst in geen geval te  verwarren met de typisch Spaanse dansen die ten onrechte wel eens met de  naam Flamenco betiteld worden. Zigeuners en Andalusië zijn de elementen  waarop de Flamencokunst gegrondvest is”.

De pelgrimstocht der zigeuners

Da Silva vertelt verder: "Vele  wetenschappelijke onderzoekers hebben zich al gebogen over het  vraagstuk van de herkomst der zigeuners en zijn tot de conclusie gekomen  dat hun geschiedenis een der boeiendste verhalen is van de pelgrimsreis  der mensheid. Men neemt aan dat de bakermat het grensgebied tussen  Afghanistan, Perzië, de USSR en China is, waar zij ook vandaag nog in  vrij grote getale als nomaden voorkomen. Hoewel de Sowjet-autoriteiten de  grensoverschrijdingen der zigeuners willen beletten, zijn zij daar tot  op heden niet in geslaagd en er trekken zelfs stammen van dertigduizend  man het land binnen op hun jaarlijkse zwerftochten.
 
De  zigeuners zijn van oorsprong altijd nomadenstammen geweest en toen in  de tiende eeuw de Mongoolse khans Noord-India veroverden, trokken de  zigeuners weg naar Arabische gebieden via Perzië. In het begin van de  twaalfde eeuw kwamen zij in Europa, maar hun verblijf van twee eeuwen in  Arabië was er de oorzaak van dat zij zich een deel van de Arabische  cultuur hebben eigen gemaakt. Resten van de oorspronkelijke  Noord-Indiase taal zijn terug te vinden in het Romano, de zigeunertaal in Europa zonder Spanje, en in het Calo - de zigeunertaal van Spanje. Beide berusten op het Sanskriet.
 
De benaming tzigane, zigeuner, gypsy, gitano, is gebaseerd op het woord Egypte (Egypto).  Dit is te verklaren uit het feit dat in de vroege Middeleeuwen de  zigeuners zich als kunstenaars aan de hoven van de kastelen en paleizen  in Europa presenteerden en wel als dansers, musici en potsenmakers. Daar  men in die tijd veel belangstelling had voor astrologie en magie, had  men de neiging al het vreemde in verband te brengen met Egypte, het land  van de farao's, sfinxen en magiërs. De zigeuner werd gevraagd of zijn  vreemde uiterlijk iets te maken had met Egypte, waarop hij natuurlijk  met JA antwoordde. Tot op heden noemt de zigeuner zich overigens ten  onrechte ʻKind van Egypte’. Hieruit is tevens de legende ontstaan als  zouden de zigeuners kunnen handlezen, of toekomstvoorspellen. Zij hadden  op hun lange zwerftochten door de wereld, steeds verjaagd van het ene  volk naar het andere, de menselijke natuur zeer goed leren kennen en een  grote dosis psychologie opgedaan. Geen volk heeft zo goed gezichten  leren lezen als zij. Deze kennis gecombineerd met hun vermeende afkomst  uit het mysterieuze land Egypte gaf hun de magische reputatie die zij  nog tot op heden bezitten.

 

Andalusië, het beloofde land

In de loop van de  vijftiende eeuw komen enkele zigeunerstammen, die volgens hun eigen  zeggen behoren tot een soort priesterkaste, in Andalusië aan. Conform de  uitspraken van hun Tio’s - wijze mannen - is dit voor hen het Beloofde  Land. De zigeuners vonden in Andalusië plotseling het Arabische  cultuurpatroon weer terug. Dat is te begrijpen omdat immers pas in 1428  de laatste Kalif van Granada door de legers van de katholieke koningen  verslagen werd en uit Spanje moest vluchten. Tot dat moment had  Andalusië onder de Arabieren een beschaving en rijkdom van geest bezeten  zoals men nergens in de westerse wereld van die tijd aantrof. Weinigen  weten dat verschillende Romeinse keizers, als Hadrianus en Theodosius,  alsmede een der grootste denkers aller tijden, Seneca, uit Andalusië  kwamen. Zo komt ook het beroemde geslacht der Borgias (Borjas) uit  Valencia.
 
In het jaar  1000 was het centrum van de Europese beschaving te vinden in Toledo en  Córdoba. Men neemt aan dat in deze laatste stad destijds meer dan een  miljoen mensen woonden en het hoofd van het westerse Kalifaat er een  paleis bezat van meer dan duizend kamers. Maar niet alleen in het  verleden heeft Andalusië, die wonderlijke smeltpot van tientallen  volkeren en beschavingen, een belangrijke rol in het cultuurpatroon van  de wereld gespeeld.
Weinigen  realiseren zich dat het gehele cultuurpatroon van Midden- en  Zuid-Amerika gebaseerd is op de leef- en denkwijze van de Sevillaanse  Grande. Het is immers uit Sevilla geweest dat de galjoenen vertrokken  met Andalusiërs als veroveraars en bestuurders van de nieuwe wereld.

De  zigeuners voelden zich al snel thuis in de Andalusische beschaving. Zij  bekeerden zich tot het katholieke geloof en zijn tot heden fanatiek  katholiek gebleven. Maar dit heeft hen in zoverre weinig gebaat daar de  katholieke Kerk hen het leven zeer lastig heeft gemaakt en een streng  afwijzende houding tegen hen heeft ingenomen.
 
Zo  kregen zij pas in 1870 toestemming om te overnachten binnen de muren  van Andalusische steden. Bij het minste vergrijp werden zij door de  Spaanse overheid in de gevangenis gezet of terechtgesteld. Pas de  laatste dertig jaar laat men de zigeuners ongemoeid. D.w z. wanneer zij  dat verkiezen, bestaan zij zelfs niet voor de overheid. De Spaanse  zigeuners hebben evenwel de eeuwen van vervolging niet kunnen vergeten  en hun haat tegen de niet-zigeuner - payo - leeft nog intens.



Ontstaan van de Flamenco

De zigeuners vonden in de Andalusische  folklore vele Arabische elementen terug, waarmee zij zeer vertrouwd  waren. Zang en dans pasten goed in hun eigen cultuurpatroon en er  ontstond een kunstvorm, die oorpronkelijk een sterk oosters - niet  christelijk - karakter had. Hierin treft men overblijfselen aan uit de  oudste tijd van Noord-India en deze kunstuiting wordt genoemd ʻcante jondoʼ  - diepe zang. Deze kunstuiting is van ver voor de Flamenco en de kunst  der Flamenco is er op gebaseerd. Met andere woorden, de 'cante jondo’ is  Flamenco, maar niet alles wat Flamenco is, is ‘cante jondoʼ. Naast de  cante jondo hebben zich namelijk twee minder belangrijke zangen  ontwikkeld, namelijk de cante grande - grote zang - en de cante chico -  kleine zang. Deze laatste vorrn is vrolijk en uitbundig in tegenstelling  tot de cante grande, die ernsitig van karakter is maar veel minder  belangrijk dan de cante jondo.
 
Pas  aan het einde van de negentiende eeuw maakten de stedelingen van  Andalusië kennis met de vormen van Flamencokunst zoals de zigeuners die  beoefenden en eerst toen werd de Flamenco ruimer bekend en verkreeg het  zijn huidige vorm.
 
De  Flamenco is uitermate gecompliceerd. In feite dient men de cante jondo  die overheersend Andalusisch van karakter is te onderscheiden van de  Flamenco die overheersend zigeuner-elementen bezit. Het woord flamenco wordt in de wereldliteratuur voor het eerst vermeld in 1842 in het boek van Samuel Borrow The Bible in Spain.  Volgens één theorie stamt het woord uit de gevangenistaal van Andalusië  en wel gebaseerd op de uitdrukking ʻlamenco’ die betekent schitterend, vurig, maar eveneens slim en geslepen;  een beschrijving die goed past bij het karakter van vele  Flamenco-zigeuners. Volgens een andere theorie zou het woord flamenco  sarcastisch gebruikt worden voor de donkere zigeuners als een soort  negatief compliment (piropo) in de betekenis van Vlaming, die volgens de  Spanjaarden altijd blank en hoogblond is.
 
In de eerste plaats zang

De  Flamenco is in de eerste plaats zang en geen dans. De dans is pas de  laatste dertig jaar in de Flamenco geëvolueerd en verkreeg bekendheid  door het optreden van grote kunstenaars als Vincente Escudero en Antonio  en Carmen Amaya. Het visuele onderdeel van de Flamenco is voor de  West-Europese toeschouwer het best te begrijpen, maar in Andalusië is  tot op heden de zang de enige ware vorm van Flamenco. De kern van iedere  Flamenco-uitvoering, onverschillig of  het zang, gitaar of dans is, is  religie met magie en mystiek. De climax wordt door de ingewijde het  ʻmoment van de waarheid’ genoemd en is het moment waarop de vertolker  zijn ʻduende’ toont.

Het begrip ʻduende’
 
Datgene  wat de vertolker in zijn binnenste aan gevoelens verborgen heeft en  zich in zijn vertolking uit is de ʻduende’’- de ziel van de Flamenco.  'Duende' behoort niet te worden beschouwd als het in de eerste plaats  overbrengen van emotie van de uitvoerende op het publiek. De ware  Flamenco is een puur innerlijke belevenis, die naar buiten wordt  gebracht en waarbij de vertolker zich vaak volledig onbewust is van het  publiek om hem heen. Het sublieme moment van de duende wordt door de  ʻaficionado’ - liefhebber - onderkend en het is dán dat hij roept: ʻolé -  eso es - anda’ etc. - ten teken dat hij de duende heeft waargenomen.  Dit noemt de ingewijde het 'moment van de waarheid’.
 
De  term ʻmoment van de waarheid’ is geleend van het moment in het  stierengevecht, dat als climax heeft het doden van de stier en waarop de  stierenvechter de stier de dodelijke steek moet toebrengen volgens de  regels der kunst. Deze regels eisen, dat het ʻmoment der waarheidʼ wordt  bewezen door het zodanig toebrengen van de steek, dat het de  stierenvechter onmogelijk is de kop van de stier te zien en hij moet  aannemen, dat zijn kunst zo correct is uitgevoerd dat de stier hem bij  het geven van de genadestoot niet op de horens zal nemen.
 
Magisch en religieus gebleven
 
Zang  en dans zijn altijd door de eeuwen in hun oorsprong magisch en  religieus bedoeld geweest. In de loop der tijden is deze bedoeling bijna  verloren gegaan, maar alleen bij de Flamenco is zij gehandhaafd. Het  bewijs ervoor is het feit dat een publiek dat nog nooit een Spaanse  zigeuner gezien heeft, dat geen Spaans kent en niets van Flamenco afweet  niettemin in volledige vervoering door een Flamenco vertolking kan  raken. Men kan dan de magische geladenheid die over het publiek gebracht  wordt als het ware voelen. Maar dat gebeurt alleen als de Flamenco op  de juiste wijze wordt geïnterpreteerd. Men kan niet simuleren, niet  ʻspelen’. Er is een volledige overgave van de artiest voor nodig. En ook  hier komt weer het magisch ritueel naar voren. De Flamenco-manier van  zingen is uiterst nadelig voor de stembanden en op zijn veertigste jaar  heeft een zanger heel vaak zijn stem dan al verloren. Wat het  Flamenco-dansen betreft, dat is uiterst schadelijk voor de nieren en het  hart. De meeste Flamencodansers zijn na hun 35e jaar vaak niet meer in  staat de enorme krachtsinspanning op te brengen. De kunstenaar offert  zijn gave op aan de kunst en weet dat hij het einde van zijn kunnen  versnelt door zich steeds vollediger over te geven. Zó ook de  stierenvechter. Hij riskeert iedere keer dat hij zijn kunst volgens de  eisen uitvoert, de dood.
 
Bij de Flamenco roept dit flirten met de artistieke dood de intense spanning op die het publiek in een magische ban brengt.
 
Ongelooflijk gecompliceerd
 
De  Flamenco is zo gecompliceerd dat het een mensenleven vergt om ’m te  begrijpen en de vertolker dan te oud is om ’m nog te beoefenen. Er zijn  meer dan dertig belangrijke vormen en iedere vorm telt een groot aantal  variaties, soms veertig tot vijftig. Men kan geen Flamenco-artiest  worden maar men moet met de begaafdheid geboren zijn. Het mystieke in de  Flamenco gaat zover dat de gezangen en dansen als godheden worden  beschouwd die men nooit volgens een vast beeld kan vertolken maar  waarvan men tracht een eigen interpretatie te geven. De  Flamenco-vertolker zegt dan ook nooit “ik zing of ik dans de soleares of  seguiriyas”, maar spreekt van “por Soleares of por Seguiriyas”. M.a.w.  de kunstvorm zelf is volmaakt, evenals een god volmaakt is en kan  slechts met eerbied en schroom worden benaderd. De Flamenco is geheel  gebaseerd op gevoelens, fundamentele gemoedsuitingen zoals liefde, haat,  hartstocht en jaloezie. Basisonderwerpen van het leven zoals de liefde  van het kind voor de moeder, de dood van de geliefde, de liefde voor het  vaderland, de vraag waar men vandaan komt en waar het leven naartoe  voert, zijn de onderwerpen van deze kunst. Zij worden strikt gehandhaafd  en hebben niets met het karakter van het lied te maken. Ook een zeer  vrolijke dans of een vrolijk lied heeft altijd een der bovengenoemde  onderwerpen tot thema. Het is een uitgesproken kenmerk van de zuivere  volksliederenkunst dat de belangrijke woorden van een tekst niet  geaccentueerd worden en de melodie niet aan de tekst wordt aangepast.  Men concludeert dat de Flamenco uiterst ingewikkeld is en voor de  niet-ingewijde zeer moeilijk te begrijpen.
 
Na  de Tweede Wereldoorlog werd Spanje overstroomd door toeristen die  Flamenco-uitvoeringen wensten bij te wonen. Omdat er niet genoeg  Flamenco-artiesten waren om aan de vraag te voldoen, werden Spanjaarden  opgeleid om op ʻzijn Flamencoʼsʼ te zingen en te dansen. De kenner noemt  deze wijze van vertolken smalend ʻespanolades’. Op zijn gunstigst wordt  in de dans een grote dosis acrobatiek gelanceerd, terwijl in de zang  veel Latijns-Amerikaanse ritmen worden gebruikt. (De ironie hiervan is  dat de meeste van deze ritmen zijn ontstaan uit de Flamenco en de  Andalusische folklore). Dit wordt alles opgevoerd voor een publiek dat  in wezen onverschillig staat tegenover een kunst die gebaseerd is op  uiterst gecompliceerde wetten en een sterk religieus karakter vertoont".
 
Da  Silva eindigt op enigszins sombere toon zijn mooie verhaal. Hij  voorspelt dat voor Fiesta Gitana - het Flamenco-feest - geen toekomst is  weggelegd. Ook niet voor het stierengevecht. Wat dat laatste betreft  zal het merendeel van de mensen daar niet rouwig om zijn.
Maar,  de  authentieke Flamenco is anno 2022 nog steeds levend. Een voorbeeld is  Jesus Mendez. Hij wordt ‘Eén van de grootste talenten uit de  Andalusische flamencoscene’ genoemd. Meestal wordt hij begeleid door  gitarist Manuel Valencia en palmero Diego Montoya. En soms voegen  dansers zich bij hen, onder wie Fernando Jiménez.

Foto’s van het ensemble Fiesta Gitana in dit artikel zijn van Joop van den Berg, Den Haag.

Onder de naam Fiesta Gitana presenteerde  H.J. da Silva de flamenco-voorstellingen van Spaanse zigeuners. Zijn dans- en muziekvoorstellingen registreerde hij onder de naam H.J. da Silva Theater Produkties.   In totaal heeft Da Silva - vanaf 1957 - eenendertig succesvolle  tournées van Fiesta Gitana, zonder onderbreking tot aan zijn dood in  1988 georganiseerd. In die periode engageerde hij meer dan 200  Flamenco-kunstenaars.
Uitvoerenden  in de voorstelling van 1969 waren Curro Velez, Carmen Casarrubios,  Patro Soto, Miguel Maya, Coralillo de Sevilla en anderen. Muziek van  Fiesta Gitana is op plaat gezet, vinyl en later cd onder de titel: Fiesta Gitana Da Silva - Duende del Flamenco (1967, LP), en Fiesta Gitana Da Silva ‎– Viva Jaleo / Duende Del Flamenco (1967. Heruitgave 1994, 2 cd).
Een ander hoogtepunt uit Da Silva's carrière is de spectaculaire produktie Javaanse Hofdansers van de Sultan van Djokjakarta..De  première vond plaats in het Nederlands Congresgebouw van Den Haag in het bijzijn van koningin Juliana, in april  1971.
Ook bijzonder was De Magische speelman, met muiek en dans uit Zweden. De première was in theater Diligentia in Den Haag op 4 maart 1982.

Affiche Fiesta Gitana - H.J. da Silva Theater Produkties uit 1964

©  Alexandra Gabrielli
Terug naar de inhoud