Ga naar de inhoud

F. Weinreb - Nieuw project

Menu overslaan
CAMELOT MAGAZINE
Title
Menu overslaan

“HET WESTEN MOET ZICHZELF TERUGVINDEN”
Interview met prof. F. Weinreb (1910 – 1988)



Omslag van de eerste uitgave van ‘De Bijbel als schepping’ in 1963 en van een heruitgave in 2009

Sinds de jaren zestig  trekken jongeren uit Europa en de V.S. naar Azië. Favoriet zijn  Afghanistan, India en Nepal. Ze gaan op zoek naar zingeving en nieuwe,  spirituele dimensies. Het gaat hun om bewustzijnsverruiming en grenzen  verleggen. Het motto is: ‘de verbeelding aan de macht’. Een van de  gevolgen van al die aandacht is dat Oosterse ‘wijzen’ – goeroes, swami’s  en Tibetaanse monniken (onder wie ook degenen met minder goede  bedoelingen) - naar het Westen komen om de Oosterse filosofie en  spiritualiteit bekend te maken. Een icoon is de Indiase Maharishi Mahesh Yogi, in het Westen bekend geworden door de Beatles. De algemene opvatting onder jongeren is dat de Westerse samenleving  te materialistisch is ingesteld en er verstarde ideeën op nahoudt.
Prof.  Weinreb roept in zijn lezingen en boeken op de weg terug te vinden naar de oorsprong van Westerse, spirituele bronnen. In een interview met  Alexandra Gabrielli legt Weinreb uit wat hij verstaat onder de (oer)taal, het getal, het woord, het oerzijn en het wezen der dingen.

Het interview vond plaats in Zürich in 1972

Friedrich Weinreb  werd al in zijn jeugd geboeid door het feit dat de mensen zo  oppervlakkig leefden en zich er niet voor interesseerden waar ze vandaan  kwamen, waar ze heen gingen en wat de bedoeling van hun bestaan en de  wereld was. Hij ging op zoek naar boeken en mensen die hem antwoord  zouden kunnen geven op zijn vele vragen. Hij verdiepte zich in de Duitse  filosofen, onder wie Schopenhauer, Nietzsche, Kant en Hegel en via hen  kwam hij terecht bij Jeans, Eddington en Maeterlinck.
 
Het  besef groeide dat in het leven één bepaalde kant volkomen verwaarloosd  werd. Slechts één kant, de zichtbare, de in verschijning tredende kant  werd naar voren gebracht en niet die welke een a-causale verhouding had  met die zichtbare. Dit inzicht werd in zekere mate gesteund door zijn  Joodse afkomst. Zijn Oost-Europese grootouders en ouders waren in het  chassidisme opgevoed. Steeds had Weinreb het gevoel dat er bij hen meer  moest leven dan het dorre naar buiten komen van “dat mag wel en dat mag  niet”. De antwoorden die hij kreeg op zijn vragen luidden meestal: “Nou  dat weten we niet; dat is vroeger altijd ook zo geweest”.
 
Als  22-jarige deed Weinreb een ontdekking: oude bronnen van kennis en  literatuur dienden op een andere manier bestudeerd te worden, waarbij  ervan moest worden uitgegaan dat de mededelingen, vervat in die bronnen,  voortvloeiden uit een wereldbeschouwing die al als gegeven wordt  aangenomen  Wij moeten dus eerst die wereldbeschouwing kennen waaruit de  dingen gezegd worden. Met andere woorden: een soort structuur kennen  waaruit die mededelingen voortkomen.
 
Weinreb:  “Sinds die ontdekking ben ik systematisch gaan zoeken. Eerst naar  literatuur over die structuur, welke ik niet of nauwelijks vond. Ik  bedoel hier literatuur in het Hebreeuws of Aramees. Langzamerhand raakte  ik tot de overtuiging dat ik, wanneer ik deze oude kennis op een  moderne wijze aanpakte, dus vertaalde in moderne denkmodellen, deze  kennis tot een totaliteit van een structuur kon brengen. Ik houd niet  van kennis die iets vertelt zonder dat er een samenhang is. Ik verlang -  en hier komt mijn wiskundige opleiding naar voren, ik ben nl.  economisch statisticus en daardoor erg wiskundig geworden - dat iets  moet kloppen. Zomaar wat zeggen is heel gemakkelijk, maar het moet een  systeem hebben en als systeem sluiten”.
 
De Bijbel als Schepping

In het Voorwoord van zijn eerste boek De Bijbels als Schepping,  schrijft Weinreb dat het een wat ongewoon boek is. Verkort weergegeven  schrijft hij dat zijn boek problemen behandelt van het leven, van de  wereld en van de Bijbel op een manier die we in nog geen enkele  publicatie zijn tegengekomen. Men zal dan ook vergeefs, in welke taal  ook, zoeken naar dergelijke geschriften. Het in dit boek weergegeven  weten is oeroud. Het is dus geen ontdekking van de schrijver. Dit weten  is in de laatste eeuwen evenwel verloren gegaan voor die mensen voor wie  het van grote betekenis had kunnen zijn. Ook leraren wisten meestal  niet meer hoe zij met het materiaal dat zij bestudeerden het wezen der  dingen konden benaderen. Velen beseffen ook nu niet meer dat er een  weten omtrent het wezen der dingen bestaat. Zij menen dat de Bijbel en  de overlevering historische mededelingen zijn die handelen over de  levensgewoonten van een groep mensen, of over opvattingen over recht,  moraal, hygiëne of ethiek. Daar het  weten omtrent het hoe en waarom van dit leven verloren dreigt te gaan,  meende Weinreb te moeten wijzen op het bestaan van dit reservoir van  kennis en wijsheid. Deze kennis biedt vaste maatstaven, zij kent geen  vaagheden en speculaties. Zij geeft zekerheden voor het leven, inzicht  in de zin van het bestaan. Zij is ook logisch, systematisch, alles  omvattend. Bovendien blijkt zij een voortzetting te zijn van de weg die  de religieuze mens eens ging. De moderne mens weet intuïtief, ondanks de  progressiviteits-complexen die zijn denken beheersen, dat er een weg  bestaat. ln stilte hoopt hij dat hij deze weg eens zal terugvinden. Het  is de weg welke de mens verloor door vervlakking en schijnheiligheid.  Door vele theorieën te construeren op gebieden als filosofie,  metafysica, theologie, ethiek en historie tracht hij de weg terug te  vinden. Maar hij wordt er steeds moedelozer en sceptischer van. Hij  denkt deze weg ook te kunnen begaan door te experimenteren met allerlei  stelsels op politiek of maatschappelijk gebied. Dit zijn vruchteloze  pogingen die uitlopen op dodelijk pessimisme, cynisme en opportunisme.  Niet het vinden van het wezen der dingen werd ermee bereikt, maar er  werd ruimte geschapen voor een hard, natuurwetenschappelijk wereldbeeld.   Een wereldbeeld met statistische, op de wet van grote getallen  gebaseerde normen.
 
De  realiteit wordt buitengesloten door het kweken van behoeften aan  verdoving en verstrooiing, aan spel. Een schijnwereld wordt gecreëerd.  Dit zijn uiterlijke tekenen van het opgeven van de hoop dat hij nog de  weg terugvindt van de religieuze mens. Ook klampen mensen zich vast aan  vreemdsoortige ʻgeestelijke’ stromingen die pretenderen afkomstig te  zijn van andere sferen, van werelden buiten de zintuiglijk waarneembare.  Ook deze ‘geestelijke’ stromingen zijn aanwijzingen van menselijke  behoeften en menselijk zoeken. Vooral zijn het ook aanwijzingen van  angstige, menselijke eenzaamheid en van diep menselijk leed.

Het woord is een formule

Weinreb  gaat ervan uit dat het woord eigenlijk een formule is. Als we over  bijvoorbeeld water spreken, zullen we in vele gevallen moeten  verduidelijken of we het hebben over water in vaste toestand, ijs, over  water in vloeibare toestand of water als of gas. Wanneer een oneindig  klein wezentje, gezeten op een blad van een boom, kijkt naar een  dauwdruppel zal het tot de conclusie komen dat water een bolvormige,  vaste, ondoordringbare stof is. Als nu dit wezentje en een mens de  dauwdruppel gaan onderzoeken zullen zij zien dat de druppel, of hij nu  in de hoedanigheid van ijs, vloeistof of in die van gas verkeert, steeds  dezelfde opbouw heeft. Water is nl. samengesteld uit twee atomen,  waterstof en zuurstof. Er is geen misverstand meer mogelijk als wij  water definiëren met H2O. De formule H2O is niet alleen kwalitatief, maar tevens kwantitatief; zij geeft een verhouding aan van 2 en l.
 
Aan  iemand die het alfabet niet kent is het moeilijk uitleggen hoe een H of  een O eruit ziet. Maar als we een quantum moeten weergeven, hetgeen wij  kunnen doen door middel van een aantal tikken op een stuk hout, speelt  het verstaan van elkaars taal geen rol meer.
 Taal  is dus iets dat zich in beelden aan ons voordoet. Getalsverhoudingen  staan los van het beeld en laten in het midden hoe wij het beeld  waarnemen en beoordelen. De vraag is nu of wij ook begrippen als kennis,  leven, wijsheid of liefde terug kunnen brengen tot een kwantitatieve  voorstellingswijze. Het antwoord daarop is nee, omdat deze begrippen  zich niet in een laboratorium laten analyseren.
 
Het  belang van Weinrebs onderzoekingen en de daaruit voortgekomen conclusie  is het feit dat “het woord in de Bijbel zulk een kwantitatief begrip  is”.
 
De  Hebreeuwse letters in de Bijbel zijn in de eerste plaats getallen.  Doordat ze als getal een rangorde hebben gekregen worden ze ook tot  letters rnet alle konsekwenties die verbonden zijn aan het vormen van  klanken en beelden. In de taal is de kwantitatieve verhouding primair.  Primair zijn de letters getallen en op grond daarvan kregen zij de  alfabetische rangorde. Primair wil niet zeggen primair in tijdsvolgorde.  Men moet het dus niet zo opvatten alsof er eerst slechts getallen  waren, toen letters, toen de spraak en later het schrift. Het wezenlijke  van de letter is dat hij een proportie uitdrukt. De letter kan tevens  gebruikt worden voor het spreken en schrijven, maar dat verandert niets  aan zijn wezen, nl. de ‘uitdrukker' van verhoudingen.
 
In het Hebreeuws hebben de woorden boek, vertellen, tellen en getal alle dezelfde stam: spr. Let trouwens eens op het woord vertellen in het Frans, Duits, Engels en Nederlands waar tellen in opgesloten zit. Het  Hebreeuwse alfabet heeft 22 letters. De aleph is l; beth 2; gimmel 3;  daleth 4; hee 5; waw 6; zajin 7; chetch 8; teth 9; jod l0; kaf 20; mem  40; kof 100; enz. De laatste ietter taf is 400.

Een ontdekking

De  opvatting van Weinreb over de taal houdt in dat de taal primair is en  ook zo gesteld moet worden. Het is niet zo dat de taal zich ontwikkelde  uit het niets, uit onsamenhangende klanken die de eerste mensen volgens  de huidige gangbare opvattingen zouden hebben uitgestoten.  
De taal kwam tot de mens als een gegeven, net zoals het leven hem gegeven werd. Weinreb zegt: “De taal is aan de mens ‘klaar’ gegeven”.
Denk  hierbij aan de woorden van de Franse Nobelprijswinnaar Jacques Monod:  “De taal zou de mens geschapen hebben en niet de mens de taal”.

Weinreb heeft waarlijk een ‘ont-dekkingʼ gedaan, hij heeft iets blootgelegd. Dieper ingaand op het 600 bladzijden tellende De Bijbel als Schepping  (in de titel ligt reeds een verklaring opgesloten) voelt de lezer dat  hem iets geopenbaard wordt. Zo was de Bijbel ook een openbaring voor  Weinreb zelf .
In  de jaren 1945-48, toen Weinreb in de gevangenis zat in Nederland, werd  hem de structuur van de Bijbel duidelijk. De ontdekking die hij deed  overweldigde hem zodanig dat hij van een mysterieus respect vervuld  werd. In meer dan zestigduizend bladzijden maakte hij notities en hij  aarzelde aan iemand iets te vertellen over zijn arbeid. Dit gebeurde in  1949 nog maar aan een kleine kring mensen. Tijd om erover te schrijven  was er niet. Weinreb was in die tijd hoogleraar en het werk nam hem  geheel in beslag.
Omstreeks  1957 was Weinreb lid van een club in Den Haag die op geregelde tijd ʼs  middags tijdens de lunch bijeen kwam. Tijdens zoʼn maaltijd at hij  alleen maar wat fruit, een appel, een sinaasappel en een banaan.  Vanzelfsprekend keek men daar vreemd van op en men vroeg hem waarom hij  alleen maar vruchten at. Weinreb kon dat de clubleden, onder wie de  heren Gerbrandy en Fabius,  niet in een paar woorden uitleggen, maar beloofde dat te doen als hij  een aantal lezingen kon geven. Hij zou dan zijn ‘vreemde gewoonteʼ nader  verklaren. Aldus geschiedde voor een gehoor van ongeveer dertig man,  dat na afloop van elke Iezing zich zeer enthousiast toonde. De  toehoorders spoorden Weinreb aan een boek te schrijven; vooral Fabius  liet niet na telegrammen en brieven te sturen toen Weinreb in het  buitenland verbleef.
 
De Bijbel als Schepping  verscheen tenslotte in 1963 en werd uitgegeven door Servire. Om  tegemoet te komen aan de belangstelling van de lezers werd een soort  academie opgericht, de Academie voor de Hebreeuwse Bijbel en de  Hebreeuwse taal die nog altijd bestaat en waar men cursussen kan volgen  die dieper op De Bijbel als Schepping ingaan. Op verzoek van de uitgever schreef Weinreb daarna Ik die verborgen ben,  dat handelt over het mysterie van het Esther-verhaal. Hij deed dit om  aan te tonen dat zijn systeem veelvuldig toegepast kon worden. Bij Origo  Verlag in Zürich verschenen de laatste jaren nog Das Buch Jonah, Der göttliche Bauplan der Welt, Die Symbolik der Bibelsprache en Hat der Mensch noch eine Zukunft? Binnenkort komt Das Geheimnis Mensch uit, waar Weinreb op het ogenblik aan werkt.

Wortels van alle culturen komen samen

Het systeem dat Weinreb ontwikkelde, wordt door veel mensen afgewezen. Hijzelf vertelt hierover:
“In  elke kennis, weten, moet een harmonie zijn, een structuur, een  totaliteit, en deze structuur moet kloppen. Het woord dat ontstaat is  eigenlijk een formule. Een formule moet verwantschap vertonen met andere  formules. Of er verwantschap is, volgt uit het systeem. De verwantschap  kun je altijd aantonen en moet ook in de getallen aan te tonen zijn.  Door te gaan experimenteren zul je nimmer de verwantschap uit de  getallen kunnen halen. Maar wel behoort bij een systeem een verwantschap  te bestaan. Dit nu toon ik aan. Als er volgens de structuur  verwantschap moet zijn, moet op elk niveau die verwantschap doorbreken  en zich tonen. De voorbeelden zijn legio. Je moet niet zo te werk gaan  door de getallen uit de Bijbel naast elkaar te gaan opschrijven en  daarna een systeem gaan zoeken. Zo gaat dat niet. Als je een paar bomen  neemt en hun bladeren gaat optellen, heb je ook geen systeem. Als je de  bomen gaat vergelijken met bijvoorbeeld vissen, dan heb je echt geen  systeem. Nee, deze dingen moeten met verstand en samenhang beredeneerd  worden. Dan pas is er verwantschap. Als wij die niet kunnen vinden, dan  ligt dat aan ons. In het begin heb ik veel getwijfeld en zei ik tegen  mezelf: pas op, hou jezelf niet voor de gek, want dat is makkelijk  genoeg. Steeds meer ben ik tot het gevoel gekomen dat de wortels van  alle culturen ergens samenkomen. De Chinezen, de Grieken, de  Zuid-Amerikanen, de Indianen, de Joden, zij allen hebben éénzelfde  wortel.
 
Het  Hebreeuws is een oertaal waarin door de eeuwen heen geen veranderingen  zijn aangebracht en waar het woord nog in zijn oorsprong een formule is.  Andere talen zijn afgesleten, veranderd, overdekt met vreemde  invloeden. Tegenwoordig worden vele nieuwe boeken geschreven over de  Kabbala. Wat daarover in het Frans, Duits en Engels verschijnt is vaak  onzin. Zo ook de vele commentaren op de I Tjing en de Tarot. Men zou aan  zichzelf de eis moeten stellen zelf de weg terug te vinden naar de  oorsprong van deze oude bronnen en zich niet te laten misleiden door  allerlei hocus pocus.

Wij  willen alles maar aanpassen aan het natuurwetenschappelijk denken, het  causale denken. Maar op die manier moeten wij dat niet doen. Het zijn  heel andere begrippen waar wij mee te maken hebben. Neem nu de  mythologie zoals die vandaag nog behandeld  wordt op de scholen.  Treurig. Als wij de mythologie serieus nemen als uitdrukking van leven,  van kennis van leven, dan krijgt deze een heel andere betekenis voor  ons”.

Hoe verhoudt zich het Nieuwe Testament tot het Oude?
“Er  is een oerweten en ik geloof dat ook het N.T. uit dit oerweten  voortkomt. De taal van het N.T. is niet Hebreeuws, dus je kunt dit  oerweten niet meer aan de taal herkennen, zoals dit wel het geval is met  bijvoorbeeld de vijf boeken van Mozes: de Torah. Het Aramees heeft zich  ook ontwikkeld in de tijd. Het Hebreeuws toont iets dat andere talen  verloren hebben. Misschien is het Sanskriet nog zuiver gebleven, maar  daar weet ik te weinig van. In elke taal kunnen wij nog wel hier en daar  iets van de oorsprong terugvinden, maar meestal berust dat op toeval.  Uit mijn boeken blijkt misschien dat ik de getallen het  allerbelangrijkst vind. Maar dat is niet zo. Belangrijk is dat er een  structuur is die een totaliteit geeft van kennis, van inzicht, van  weten. Daar gaat het om.
 
Voor  mij is het Nieuwe Testament een verhaal dat vertelt hoe uiteindelijk  verlossing plaatsvindt. Niet in die zin zoals men dat in de Kerk  voorstelt, maar verlossing uit het leven in gevangenschap, in dwang. Het  verlossingsverhaal in het N.T. is voor mij een model en in die zin kan  ik het N.T. niet alleen zien, maar ook herkennen. Alles dat uit de  oudheid tot ons komt, vind ik zeer de moeite waard omdat ik geloof dat  we er onszelf in kunnen terugvinden. Hoe verder we teruggaan, hoe meer  we van onze kern te weten komen”.

Hoe kunnen wij die hervonden kennis toepassen in ons dagelijks leven?
“In  ons dagelijks leven moeten wij één ding terugkrijgen, nl. het  bewustzijn dat het fundament van dit dagelijks leven bestaat uit de  vragen: waartoe is dit leven? Wat is de zin en de betekenis ervan? Het  dagelijks leven dat alleen als fundament heeft: ik moet mijn loon hebben  en veel genot, zal op den duur nooit bevrediging geven. We zien dan ook  dat veel bevredigde welvaartsbehoeften alleen maar boosheid opwekken.  Iets is er in de mens dat zegt: dit is het niet, je kunt me nog wel meer  geven, maar toch weet ik dat ik bedrogen word.
 Alleen  als het leven een andere, nieuwe grondslag krijgt, zal er ook een ander  scala van behoeften ontstaan. Onze behoeften zijn nu voor een groot  deel gericht op verdoving om ons te verhinderen na te denken. Alle  reizen, de televisie, de kranten en de radio wekken een roes bij ons op  en verdoven ons. Iedereen heeft er de mond vol van dat we ondergaan, dat  de wereld kapot gaat en dat we wegzinken in het vuil. Er heerst een  pessimisme in de mens die daardoor geen zin meer in het leven heeft en  daarom wordt de ondergang gepredikt. Dit pessimisme komt ook tot uiting  omdat niemand zegt wat wij moeten doen, en daarom willen we helemaal  niet meer. Eigenlijk is er niets nieuws onder de zon. Wij zelf zijn al  zo oud. In de mens leeft alles, van zijn oerbegin af. Als wij maar weer  konden putten uit dit oerzijn. Ik denk nu aan de archetypen waar Jung  over spreekt die hier ook mee te maken hebben. Velen wachten op een  nieuwe messias of gaan op zoek naar een Indiase goeroe. In India heb je goeroes voor toeristen. Ik geloof dat het Westen iets anders nodig heeft: het terugvinden van zichzelf”.
 
Wat vindt u van meditatie?
“Het  willen mediteren is ook een uiting van het zoeken naar iets anders.  Elke ontevredenheid is een gunstig teken, want dat wijst erop dat er  iets ontbreekt. Het hangt er nu maar van af wat men mediteert. Een van  de meest voorkomende argumenten is: je wordt er rustig van. Ik vind dat  geen motief. Het motief zou moeten zijn: kennis krijgen. Vaak is  meditatie, net als drugs, een vlucht uit de realiteit, omdat die niet  meer te verdragen is. De grondslag van het tekort schieten van de  hedendaagse mens is dat hij nog teveel gevangen zit in de sfeer van een  negentiende eeuws natuurwetenschappelijk wereldbeeld en de daaruit  voortspruitende terminologie.
 
Neem  bijvoorbeeld de parapsychologie die zich nog geheel op het terrein van  de negentiende eeuwse natuurwetenschappen beweegt. In werkelijkheid zijn  de natuurwetenschappen al zo ver gevorderd dat er een ware mystiek in  te bespeuren is. Maar de studenten en vele professoren zijn nog niet zo  ver. Een enkeling, zeker niet meer dan veertig tot vijftig mensen in de  wereld, zijn al zover doorgedrongen dat zij dit beseffen. ln Arthur  Koestlers boek The Roots of Coincidence, toont de schrijver aan  dat men in de natuurwetenschap al een geheel nieuwe weg ingeslagen is.  Er zal een nieuw soort mens komen en daardoor een nieuw soort toehoorder  en lezer.
 
Laten  we oude kennis bekijken volgens de methoden van de allermodernste  natuurwetenschap. Voor de negentiende eeuwse natuurwetenschap is alleen  het verschijnsel reëel. Volgens de nieuwe methoden is ook het  niet-verschijnende reëel. Het gaat er toch om wat de achtergrond van dit  leven is, wat en wie wij zelf zijn?
 
De  mens is een zodanige eenheid dat hij alle mensen in zich omvat, een  hele wereld. Tevens is hij een deeltje van een groot geheel. Beide  uitersten zijn waar. Net als materie die uit een concreet deeltje  bestaat en uit een golfbeweging”.
 
Moeten wij alleen ons intellect gebruiken om de zin van het leven te begrijpen?
“In  het leven moeten wij niet óf ons intellect óf ons gevoel uitschakelen.  Ook hier geldt dat wij een éénheid moeten vormen. Wat wij intellect  noemen is voor de gekhouderij, want ons intellect heeft als fundament  iets ‘anders’ dan wij denken. Wie dat ‘andere’ uitgeschakeld heeft, is  niets anders dan een dor, saai, nietszeggend en onvruchtbaar iemand.  Grote ontdekkers zijn altijd fantasten, in de goede zin des woords dan,  mensen met visie. Het is wel zo dat datgene dat wij vergaren, door het  verstand heen moet en verwerkt moet worden om op te bouwen en te  selecteren, zodat een harmonie tot stand gebracht wordt. Ik spreek  altijd van de wakkere mens. Hij moet wakker zijn in die zin dat hij niet  zijn ‘andereʼ kant uitschakelt, maar een eenheid vormt. Met die  scheiding lichaam-ziel moeten wij ook ophouden. De mens is een eenheid.  Het lichaam is een facet. Met het lichaam treden wij in verschijning en  daarmee treedt tevens de ziel in verschijning. Ook het onzichtbare  kunnen wij zien. Radar bijvoorbeeld zien wij ook”.

Nog  een laatste opmerking. We hebben gemerkt dat ‘bekeerlingenʼ tot de  reïncarnatieleer in aantal toenemen. Door te geloven aan wedergeboorte  op aarde schijnt het leven dat vaak zo ondraaglijk is, aanvaardbaarder  te worden. Wat is uw mening over reïncarnatie?
“Om  zomaar aan reïncarnatie te gaan geloven, een zaak die zich geheel  onttrekt aan het causale denken, lopen wij het gevaar de waarheid niet  meer te dienen. Ja, ik geloof in reïncarnatie, maar niet in die zin  zoals dat vandaag, in het natuurwetenschappelijke, materialistische  wereldbeeld, uitgelegd wordt. Ik ben ervan overtuigd dat de mens, zoals  hij in de tijd verschijnt, een soort, ja laat ik het maar zo noemen, een  soort herhaling is. Wanneer wij naar de bladeren van een boom kijken,  eerst naar één blad, dan naar een ander, een derde, zien wij nog steeds  dezelfde boom staan. ln de tijd verschijnt dat na elkaar. De Duitsers  kennen het woord Zeitgestalt.  Door de tijd wordt een Gestalt, een lichaam gebouwd. Even zoals de  ruimte ons lichaam, zoals wij hier zitten, toont, doet de tijd dat.
 
Het  is veel te eenvoudig wanneer we denken: het lichaam sterft, de ziel  verlaat het lichaam, gaat van de aarde weg en komt na korte of lange  tijd weer in een nieuw lichaam terug. In werkelijkheid is het echter ook  weer niet ingewikkelder dan bovenstaande voorstelling, maar oneindig  veel mooier. Het leven is mooier dan de natuurwetenschap ons dat  voorstelt, of zoals de spiritisten ons dat duidelijk maken. Het leven is  in zijn complexiteit pas mooi, net zoals een landschap in zijn  complexiteit mooi is: een horizon, een kerktoren, klokgelui, koeien in  de wei. In de joodse overleveringen is veel verteld over reïncarnatie,  zoals bijvoorbeeld in de zestiende eeuw toen men over Gilgoel  sprak, d.w.z. een herhaling, een steeds opnieuw vorm worden, voorgesteld  door een draaiend wiel. Deze voorstelling kennen wij nu door middel van  de in de negentiende eeuw vertaalde boeken uit India. Reïncarnatie  wordt daarin echter veel te oppervlakkig behandeld”.

Voordat  we afscheiden nemen, slaat Weinreb in de gang op weg naar de voordeur,  een gordijn opzij en toont me een reeks oude boekwerken, in groot  formaat in het Aramees en Hebreeuws. Ik doe een grote stap terug in de  tijd.



Portret van Friedrich Weinreb, getekend door Paul Citroen in 1965

Friedrich  Weinreb is een Oostenrijks-Hongaarse Joods-chassidische verteller,  schrijver en econoom die werd geboren in 1910 in Lemberrg, Galicië, dat  behoorde tot Oostenrijk-Hongarije. De stad heet tegenwooridg Lviv,  Oekraïne. Weinreb overleed in Zürich in 1988. Zijn familie verhuisde in 1916 van Wenen naar Nederland.
Weinreb bracht zijn jeugd door in  Scheveningen en studeerde economie in Wenen en in Rotterdam aan de Nederlandsche Handels-Hoogeschool, waar hij in 1938 zijn  doctoraal-examen behaalde. In 1963 verscheen zijn boek De Bijbel als schepping dat een bestseller werd. Kort daarop volgde Ik die verborgen ben.

 In mei 2022 maakte René Zwaap, gevestigd in Zürich, bekend dat hij een  Duitstalige biografie gaat schrijven over Friedrich Weinreb, in  samenwerking met een Zwitserse auteur die Weinreb goed heeft gekend.  Zwaap is journalist, auteur, scenarioschrijver en televisiemaker, en was  onder meer redacteur van weekblad De Groene Amsterdammer en medeoprichter van tijdschrift De Republikein, waarvan hij van 2015 - 2022 hoofdredacteur was.
 
In  Nederland verspreidt de Academie voor de Hebreeuwse Bijbel en de  Hebreeuwse Taal het gedachtegoed van Weinreb:  https://www.hebreeuwseacademie.nl  In Zwitserland de Friedrich Weinreb Stiftung: https://www.weinreb-stiftung.org
©  Alexandra Gabrielli
Terug naar de inhoud