Frederick Franck - Camelot magazine

CAMELOT MAGAZINE
Ga naar de inhoud
 
Op 1 augustus 2019  is de Wet gedeeltelijk verbod gezichtsbedekkende kleding in werking getreden. Vanaf die dag is gezichtsbedekkende kleding verboden in het onderwijs, de zorg, het openbaar vervoer en overheidsgebouwen. Wat volgde was een stroom aan kritiek, van zowel voor als tegenstanders. Onmiddellijk moest ik denken aan het in 2004 verschenen boekje Ode to the human face van Frederick Franck dat ik intertijd toegestuurd had gekregen.
Deze ode bevat foto’s van kleisculpturen van gezichten die Franck lang geleden
had gemaakt. Als zijn zoon Lukas ze niet op een dag tevoorschijn had gehaald – ze waren opgeborgen in kartonnen dozen onder een werktafel - was het boekje er waarschijnlijk nooit gekomen. De volledig titel luidt: Ode to the human face: masks and aphorisms on that which matters. De beelden, gefotografeerd door Luz Piedad Lopez, zijn voorzien van tekst in de vorm van citaten en uitspraken; het voorwoord is geschreven door Marvin Barrett, redacteur van het Amerikaanse tijdschrift Parabola.
Frederick introduceert zijn boek met de vraag die hij steeds weer opnieuw stelde in zijn boeken: ‘Wat is er zinvoller, of belangrijker, dan de vraag beantwoorden wat het betekent mens te zijn?’ Ik moet bekennen, ik weet inderdaad geen belangrijker vraag.
Frederick en zijn
vrouw Claske heb ik leren kennen in 1983. Ze waren voor een verblijf in Europa – het paar woonde in de V.S. – en sindsdien zagen we elkaar elk jaar. Totdat beiden besloten niet meer naar Europa te reizen vanwege de hoge leeftijd.
In 1985 had ik een uitgebreid interview met Frederick, dat ik de titel had meegegeven: Het oorspronkelijk gezicht van Frederick Franck. Ons gesprek eindigde met de zin: ‘Sommige mensen zijn leeftijdloos, eeuwig, zij zijn een Oorspronkelijk gezicht’.
Hieronder is het interview te lezen. Houd in gedachten dat het stamt uit 1985.


 
Het oorspronkelijk gezicht
Gesprek met Frederick Franck (1909-2006)



Twintig iaar geleden werd het Tweede Vaticaans Concilie gehouden. De oude Kerk ademde een nieuwe geest. Frederick Franck werd als enige leek toegelaten tot de zittingen. Hij tekende de kardinalen, bisschoppen en ook Paus Johannes XXlll. Ondertussen zijn we drie Pausen verder, en weer terug bii af.
Frederick Franck, Nederlander van geboorte maar sedert veertig iaar wonend in de V.S., bezoekt Nederland regelmatig. Hij beschouwt het dampige Hollandse licht als zijn artistieke thuis.
 
Alexandra Gabrielli sprak met hem. Over zijn ervaringen in het Vaticaan en zijn bittere teleurstelling over wat daarna gebeurde. Maar ook over hemzelf, over het Oorspronkeliik Gezicht van een scheppend mens. Hij noemt zichzelf een ʻbeeldenmakend dier’. ln de workshops die hij regelmatig geeft leert hij de mensen zien-tekenen. Hij schreef daarover het boek De Zen van het Zien, dat in Nederland inmiddels aan zijn vierde druk toe is.
Zojuist verscheen van zijn hand een nieuw getekend en geschreven boek, De Droomzolder - Oog in oog met Venetië, de laatste menselijke stad...
 

 
Het interview vond plaats in Den Haag in 1985.


“Terwijl ik in New York op straat liep, las ik dat een 81-jarige paus verklaard had: ′In de huidige loop der gebeurtenissen leidt de Goddelijke Voorzienigheid ons naar een nieuwe ordening van de menselijke betrekkingenʼ...” Het Tweede Vaticaans Concilie was begonnen.
 
Gehoorgevend aan een impuls nam Frederick Franck het vliegtuig naar Rome en de volgende dag wandelde hij met een schetsboek onder de arm het Vaticaan binnen. Wat geen fotograaf lukte, ook niet “de almachtige persbureaus en de katholieke journalisten beladen met geloofsbrieven” lukte hem wel. Hij werd toegelaten tot de zittingen, tot de kardinalen, bisschoppen, priesters. paters, nonnen en al die andere vertegenwoordigers van de christelijke wereld, en bij de paus.  En hij tekende hen.
 
Het resultaat publiceerde Franck in het boek Met het oog op het Vaticaan, een getekend en geschreven verslag van de zittingen die in l962 begonnen en tot 1965 zouden voortduren. Het is een uniek document: “Ik was ontsteld toen ik merkte dat ik misschien wel de enige buitenstaander was die de grote anonieme buitenwereld vertegenwoordigde”. Franck beoordeelde wat daar gebeurde naar zijn eigen normen. Wat was daar oprecht? Wat was daar menselijk wijs? Wat wees naar de kern van de mens en wie was deze dikke oude man? “Deze Johannes XXIII werd voor mij de manifestatie van de Heilige Geest in onze tijd. Hij was ondogmatisch. Hij was toevallig van beroep paus, en ik zag hem zelfs als een bodhisattva. Dat is een boeddhistische term voor een mens die de volledige verlichting heeft bereikt, en die zich niet in het Nirwana terugtrekt om daar te genieten, maar terugkeert naar de wereld om diegenen te helpen die nog in illusie verkeren”.
 
Rome leefde in een euforie, gaat Franck verder. Er hing een verwachting in de lucht van grote veranderingen, er heerste aanstekelijke vreugde. Verborgen onbevredigdheden en kritiek werden overal openlijk geuit. Twijfels die jarenlang onderdrukt waren, werden hardop uitgesproken. De solide, oude Kerk ademde ineens een geest van uiterst loyale
rebellie. Waar ook maar het woord werd gevoerd door een van die theologen van de ʻopenʼ richting, zolang getreiterd en vervolgd, waren drommen priesters en seminaristen aanwezig om lange ovaties te brengen. Waartoe zou dit Concilie tenslotte leiden? De paus stond kennelijk niet alleen in zijn drang tot vernieuwing, er waren genoeg geestverwanten die zich inzetten ʻhet brood van de waarheid’ aan de mensen te geven. In Rome werd al gauw duidelijk dat katholiek Nederland een belangrijke rol speelde in de stroom van grote veranderingen. Franck  besloot die rol nader te onderzoeken en werkte als ʻleek’ een nieuw gewaagd plan uit, waarvan hij de resultaten vastlegde in Open Boek, dat in 1967 verscheen: “Iemand moest dit boek wel schrijven, al zijn er reeds bibliotheken volgeschreven door vele autoriteiten - theologen, sociologen, psychologen, canonisten - over de hernieuwing die in de katholieke Kerk heeft plaatsgevonden, vooral sinds het Tweede Vaticaans Concilie... Terwijl ik in Rome het concilie tekende, leefde ik in nauw contact met Nederlandse katholieken”.


De privacy van de maagd Maria  
“Na het concilie bleven de ideeën, die in Rome voor mij gekristalliseerd waren, mij obsederen en na de goede ontvangst van Met het oog op het Vaticaan, was ik blij toen een Newyorkse uitgever mij vroeg hier een soort vervolg op te schrijven. Omdat de ogen van de wereld al een aantal jaren op de Nederlandse ontwikkeling gericht waren, stelde ik voor over deze Hollandse evolutie te schrijven. Waarom nu precies Nederland voor de rest van de wereld een laboratorium van de nieuwe ecclesiologie geworden is, is een vraag die men alleen maar gissend kan beantwoorden”.  
 
Franck stelde aan 37 Nederlandse progressieve katholieken een vijftiental vragen - die weer uit sub-vragen bestonden - voor te leggen, waarop hij directe, spontane, associatieve antwoorden wilde hebben. Wat geloofde me nog? Wat had men verworpen? Hij reed kris-kras door Nederland en hield gesprekken met docenten in de theologie, schrijvers, priesters,
journalisten, nonnen, hoogleraren. Onder hen bevonden zich Edward Schillebeeckx, Gabriel Smit, Pater J. van Kilsdonk, Daniël de Lange, Frits van de Poel, J. Rogier, P. Reckman, L. Alting von Geusau, B. Delfgaauw: “Ik legde-uit dat ik persoonlijke reacties verwachtte op de woorden en begrippen die ik hen voorlegde, gedachtenassociaties in plaats van theologische definities”.
 
De vragen luidden o.m.: Wat betekent voor u de triniteit? Wat het monarchale pausdom? De onfeilbaarheid van de paus? De maagdelijkheid van Maria? Waarom blijft u in de Kerk? Wat vindt u van geboorteregeling?
 
Toen alle vragen beantwoord waren, werden de antwoorden in alfabetische volgorde op grote vellen papier geplakt. Daarna werden alle deelnemers uitgenodigd te komen naar Francks oude boerderij in Broek in Waterland. Op de muren konden zij alle verzamelde antwoorden doorkijken en was er nog gelegenheid correcties aan te brengen.

De antwooiden zijn ronduit onthullend: Het monarchale pausdom vindt men een tragedie, een fictie in onze tijd, een feodaal atavisme. De onfeilbaarheid van de paus is het toppunt van bewustzijnsvernauwing, een technisch, ondermaats woord, een verpest renaissance-woord, niet meer te verkopen, zelfs Mozart is niet onfeilbaar. De maagdelijkheid van Maria vindt men een metafoor, een onverstaanbare term, als mythe verstard, de privacy van Maria is iets waarin men zich niet mengt. De triniteit is een onevangelische term, men weet er geen raad mee, theorie, abstractie, liever laten liggen en teruggaan naar de bijbel. Men blijft in de kerk, omdat de oude kerk voorbij is: ʻik heb mij ervan gedistantieerd. De nieuwe zie ik groeien en daarin voel ik me thuis’. Ook weet men niet ʻof ik er in of er uit ben’ en ʻik geloof in de nieuwe kerk waarover ik sprak’.
We zijn inmiddels twintig jaar verder. En drie pausen verder. De periode van Open Boek, dat in Amerika uitkwam onder de radicale titel Exploding Church (Exploderende Kerk), lijkt nooit gebeurd. Het Nederlandse progressieve katholicisme heeft het niet gewonnen, althans niet binnen de Kerk, niet als georganiseerd instituut.
 
Franck was teleuigesteld. Hij ondervond dat de tijd van het ʻrebelse boek’ voorbij was. De vraag: ʻZullen de Nederlanders het Amerikaanse katholicisme veranderen?’ die als kop op de omslag van het tijdschrift Look stond afgedrukt, kreeg een duidelijk antwoord, jaren later. Nee dus. Uitgevers gingen over tot het publiceren van de Psalmen en de gedichten van Huub Oosterhuis.

Ik vraag me af waarom Franck zo bezig geweest is met de Kerk en het katholicisme? Ik heb hem nu een paar keer ontmoet en ken hem als de auteur van De Zen van het Zien, dat gaat over ʻzien/tekenen als meditatie’ , waarin hij zijn levensfilosofie heeft opgeschreven en getekend, waarmee hij zich opnieuw aan het Nederlandse lezerspubliek presenteerde. Als terloops drukt hij mij een ander boek van hem in de handen dat drie jaar geleden uitkwam in de V.S.: The Supreme Koan - De Hoogste Koan - waarin hij antwoorden geeft op die eeuwige vraag naar de zin van het leven. De antwoorden zijn bekentenissen van een pelgrim op de planeet Aarde die de weg naar zijn eigen binnenste aflegt.  Hij vertelt mij van zijn andere reizen, naar Lambarene in Afrika waar hij drie jaar met Albert Schweitzer werkte, van zijn ontmoeting met de Zen-schrijver D.T. Suzuki, wiens boeken hem hebben ingewijd in het boeddhisme. Het blijkt dat Franck het christendom leerde kennen op een manier waarop maar weinigen dat doen, en zijn kennismaking met het boeddhisme resulteerde in een nieuwe ʻtrans-religieuze’levenshouding, die op zijn zachtst gezegd een waardevolle richtingaanwijzer is voor de vele spiritueel stuurloze mensen van deze tijd.
Francks levensgeschiedenis begint in Maastricht waar hij werd geboren in 1909. Maar waarom ging hij naar Rome?
 
“Ik had een rekening te vereffenen met een oude liefde uit mijn jeugd. In die tijd was mijn liefde voor de rooms-katholieke Kerk begonnen. Ik werd geboren in een gemengd joods gezin dat volkomen geaccultureerd was. Het was een humanistisch agnostisch milieu. Wat was mijn culturele achtergrond nu? Ik was helemaal geabsorbeerd in de katholieke omgeving en ik was eigenlijk veel katholieker dan mijn katholieke vriendjes, want ik leerde het katholicisme kennen zonder indoctrinatie. Je zou het een poëtisch katholicisme kunnen noemen.
Ik ben een grote wandelaar en ik wandelde veel in de omgeving en voelde een soort mystiek katholicisme daar in die grond van Zuid-Limburg. Dat katholicisme openbaarde zich indertijd, en nu misschien weer, aan de ene kant als een politiek-economische tirannie, waarin de geestelijkheid zich op de meest schandalige manier mengde in het privé-leven van de mens, maar aan de andere kant was er ook iets anders. Er was ook een dichterlijke mystieke ondergrond die alleen maar geëxploiteerd werd, als het ware, door ʻde shinto’ van de Kerk. Shinto is een van alle theologie gespeende religieuze vormtaal die de mensen conditioneert voor volksstam-religiositeit. Zo werd ik dus zwaar katholiek, cultureel gevormd, maar zonder indoctrinatie, vrij dus. Wat dat betekende is mij dertig jaar nadien duidelijk geworden. Ik ging D.T. Suzuki over Zen lezen en ik voelde alsof ik in een vreemd land was, waar ik nog nooit was geweest, maar waar ik elke boom, elke heuvel kende. Wat dus ongeformuleerd, amorf, uit deze culturele katholieke achtergrond kwam, leerde ik nu uit het boeddhisme. Vergeet niet, ik had een katholieke'achtergrond als culturele voedingsbodem. Ik begon veel overeenkomsten te zien, niet theologisch, maar existentieel tussen mijn katholicisme en het boeddhisme”.
Franck ontdekte in het boeddhisme antwoorden op vragen over ʻdat wat ertoe doet’. Hij voelde een natuurlijke affiniteit met het boeddhisme, vooral het Mahayana boeddhisme. Zijn innerlijke reis ʻnaar het Oosten was begonnen.
Jaren later maakte hij reizen naar Japan, India, Ceylon en de Himalaja. Hij stelde zijn ervaringen te boek in Niemand/Iemand: Meditaties tijdens een pelgrimstocht, waarin hij het heeft over Christus-Boeddha en de bevrijding van de mens. Zijn tocht zou als handleiding dienen voor de vele hippies die inmiddels ook richting Oosten trokken om compensatie te zoeken voor de spiritueel verarmde Westerse cultuur.
De moeder van Franck vond dat “hij iets voor de mensen moest doen”, en stuurde hem diplomatiek in de richting van een studie in de medicijnen en de tandheelkunde, hoewel hij zelf “niet erg geïnteresseerd was”. Zijn belangstelling lag als kind al  bij de literatuur, de religie, de beeldende kunst. Maar het was moeilijk weerstand te bieden aan de familietrek. Toch zou hij veel voor de mensen gaan doen, maar niet om hun fysieke noden zou hij zich het meest zorgen maken. Hij vertrok “uit humanitaire overwegingen” naar Lambarene, om daar drie jaar te werken bij Albert Schweitzer: “Ik kwam hem tegen toen ik naar Edinburgh ging om daar een graad te halen aan de universiteit. Schweitzer gaf daar een lezing. Ik vond hem een beetje een rare vent. Een vrouw die Schweitzer veel gesteund heeft, suggereerde.mij met Schweitzer mee te gaan naar Afrika. Nu, ik vond het wel een kans om het vraagstuk op te lossen wat de motivering van de mensen is die daar wonen en werken. Wie is deze man nu eigenlijk? Het trok me wel aan en ik nam me voor daar halve dagen te werken en de rest van de tijd te tekenen.
Schweitzer bleek een veel groter mens dan ik verwacht had. Ik heb een boek over hem geschreven, het eerste dat geen natuurmonument van hem maakte, maar dat hem schetste als een menselijk wezen. Zijn mensenliefde was niet een mythe, en ook geen bevlieging: hij heeft het daar in Afrika vijftig jaar volgehouden”.

Pacem in terris, een visioen

Franck zou geen vijftig jaar kaakchirurg blijven. Zijn loopbaan als kunstenaar begon gestalte te krijgen. Zelf pleegt hij zich een ʻbeelden makend dier’ te noemen. In de Who's Who van  Amerika staat er achter zijn naam: kunstenaar, schrijver, kaakchirurg, gevolgd door een indrukwekkende lijst boeken die hij geschreven heeft, en een lijst van galeries waar hij zijn schilderijen heeft tentoongesteld. Vooral in de V.S., waar hij al sinds 1939 woonde, begon het succes te komen: “Ik had tentoonstellingen met uitstekende kritieken in de New York Times. Ik verkocht mijn werk, de musea kochten. Ik dacht succes te hebben, iets uit te vinden, dat nog nooit iemand uitgevonden had”.
 
Hij kijkt mij misprijzend aan: “Ik verafschuw het georganiseerde kunstleven en ben er op een goede dag ook uitgestapt”. Als een soort bekentenis schrijft hij in De Zen van het Zien: “Op een goede dag, na een bijzonder succesvolle tentoonstelling op Madison Avenue, bekeek ik de doeken die, verkocht en niet verkocht - tegen de muren stonden, en plotseling gebeurde er iets verschrikkelijks: ik herinnerde me ineens hoe en waarom ik lang geleden schilder wilde worden: ik wilde ZIEN, ik wilde de wereld om me heen intens zien vóór ik doodging... De schilderijen die daar stonden, hadden met dat zien niet zoveel meer te maken: ik was in de 'kunstwereld' terecht gekomen en ik zag plotseling dat die wereld helemaal geen wereld was, maar een subcultuur, een onderwereld. Was dat nu een mensenleven waardig, dit kunstspelletje, dit concurreren, dit cultiveren van een 'identiteit, van een ʻpersoonlijke stijl’? Op dat moment stierf de ʻkunstenaar’ een pijnlijke maar plotselinge dood. Ik legde mijn penselen weg en begon verwoed te tekenen, alsof mijn leven ervan afhing. En dat deed het waarschijnlijk ook, want ik ZAG weer! Ik moest tekenen: ik scheen tot een van nature beeldende diersoort te behoren, een diersoort die door het beelden heen de zin van het leven moest benaderen. De zin van het leven is het Zien, zei Hui Neng al in de 7de eeuw”.
 In zijn boeken zou hij voortaan steeds op dat ZIEN terugkomen, want wij zien de gewoonste dingen om ons heen niet meer, wij herkennen en etiketteren alleen maar. Wij ʻkijken’ alleen maar, door camera, lenzen, en t.v.-buizen, maar het echte zien hebben wij verleerd. We zijn toeschouwers geworden, voyeurs. Voor Franck werd ʻkunst’ een gereedschap, een methode om tot Werkelijkheid te komen. Zoals altijd voegde hij onmiddellijk de daad bij het woord. Deze ommekeer zou verbeeld worden in Pacem in Terris, een oase van ʻnaarbinnengekeerdheid’. In een tamelijk ongerept gebied, niet ver van New York, in Warwick, zou hij een 20ste eews heiligdom scheppen door een 18e eeuwse ruïne van een watermolen om te bouwen met de hulp van een Nederlandse timmerman. Het landschap deed hem denken aan dat van Zuid-Limburg, waarin ook de Amerikaanse Jeker niet ontbrak, de Wawayanda.
Aanleiding daartoe was de dood van Paus Johannes XXIII. Misschien was het toeval, maar op de dag dat het bericht van zijn dood Franck bereikte, ontving hij een medaille van de paus, als waardering voor zijn tekeningen van de eerste zitting van het Concilie. Franck vloog naar Rome om de begrafenis bij te wonen, en terug in Warwick, had hij een visioen. Hij zag wat hij van de oude molen zou maken. Pacem in Terris was paus Johannes’ laatste encycliek, diehij schreef toen hij reeds op de drempel van de dood stond. Volgens Franck is het het meest menselijke document dat ooit uit Rome de wereld is ingestuurd. Nu zou zijn Pacem in Terris een heiligdom worden waar iedereen kon komen die de Geest toegedaan was. “Drie jaar lang heb ik aan het huis gebouwd. Het is een soort Gesamt-Kunstwerk geworden. Ik heb alles zelf ontworpen en met de timmerman gebouwd. Alle sculptuur heb ik zelf gemaakt, ook het mozaïek, en de gebrandschilderde ramen. Toen het huis klaar was, bleek het een prachtige akoestiek te hebben. We zijn een serie concerten begonnen, en nu hebben wij al zestien jaar muziekuitvoeringen van beroepsmusici. Het idee van een Gesamt-Kunstwerk, dat nu al een stroming blijkt te zijn, betekent dat één persoon iets maakt met verschillende middelen: architectuur, beeldhouwkunst, schilderkunst. Er gebeurde nog iets anders toen ik hiermee bezig was. Er kwamen allerlei dingen naar boven uit mijn jeugd. Als kind was ik erg getroffen door de opvoering van Elckerlyc en het passiespel, en ook bijvoorbeeld door de mystieke dichter Angelus Silezius. Toen ik een jaar of elf was, heb ik voor het eerst het passiespel gezien. Het was een verschrikking”.
 
Voor Franck zijn Elckerlyc en het passiespel drama’s die de mens met zijn Zelf confronteren. Maar wat hij in zijn jeugd zag, was eerder een neurotische projectie van angst en schuld. Het confronteerde de Oude Adam niet met de Anthropos, de Nieuwe Adam. In The Supreme Koan schrijft Franck: “In plaats van dat de passie van Christus werd getoond als een uitdaging tot diepe meditatie over de menselijke situatie, die van de gevallen mens, was het traditionele passiespel eerder een gemeenschappelijk feestje dat zo’n zelf-confrontatie in de weg stond door angst en schuld te projecteren op een vreemde groep, een zondebok. Het bracht geen goede boodschap, maar allerlei oude verontschuldigingen die de rijping van menselijk dier tot mens in de weg staan”.
 
Hij gaat tamelijk te keer tegen het passiespel van Oberammergau, dat het heilige drama van de Westerse spiritualiteit vulgariseert, de Christus mythe. Misschien zijn de projecties van schuld, angst en zelf-haat wel een veiligheidsklep voor een saai, eentonig leven van dienstbaarheid en onderdrukking. Nee, het passiespel is een sadomasochistische parodie op de ware betekenis van Christus en het Paasfeest, het mysterie van leven en dood en opstanding.
 
Niets is zo anti-menselijk als een zieke religie, schrijft hij, niets is zo moeilijk te genezen. Franck schreef zijn eigen passiespel, een Zen- en Christus-verhaal. Beide tradities hadden elkaar aangevuld; het heilige en het profane; het natuurlijke en het bovennatuurlijke waren niet langer tegengestelde polen. Christus werd door hem herkend als de incarnatie van de ʻChristus natuur’, als het Beeld van het Menselijke. Jezus was Christus, maar daarom was ʻChristus’ niet beperkt tot Jezus. Hij was de Zoon des Mensen, uniek, maar uniekheid is niemands monopolie... Christus was het “Licht dat in elk mens schijnt die in de wereld komt, en het moest hetzelfde Licht zijn als waarover het Mahayana boeddhisme spreekt, het ʻOorspronkelijke Gezicht’...”
 
Naast het passiespel, getiteld Inquest on a crucifíxion, schreef Franck een versie van Elckerlyc, die gaat over een menselijk wezen dat nog niet helemaal gevormd is, en dat voor de tweede maal geboren moet worden om een voltooid mens te worden.
 
Beide spelen waren voor Franck “een inwijding in de mysteriën van de menselijke bestemming”. Sinds Pacem in Terris geven Franck en zijn vrouw Claske regelmatig voorstellingen. De toneelstukken moeten vooral niet theologisch gelezen worden, ze zijn zuiver experiëntieel, het spel van een kunstenaar met de heilige verbeelding in het gezicht van zijn eigen leven. Ze zijn duidelijk de tegenpool van de religieuze kitsch van Oberammergau.
 
Franck noemt zich een 20ste eeuwse Elckerlyc die probeert de koan op te lossen. Onze Westerse cultuur, die zo nauw verbonden is met het christendom, heeft volgens hem niet alleen gefaald de hoogste koan op te lossen, maar is zelfs niet meer in staat het als het meest cruciale raadsel te herkennen. Voor Franck zijn termen als de ʻBoeddha-natuur’, het Christus-principe’ of het ʻChristus-bewustzijn’ zinspelingen op het specifiek Menselijke. Het ʻmystieke lichaam’ of het ʻlichaam van Christusʼ waarover de Kerk altijd de mond vol heeft, is niet de Kerk van de hiërarchische structuur, maar het model van het universum: “Geen enkele Kerk is het voertuig dat het Mystieke Lichaam kan bevatten; het voertuig is het universum”.
 
Franck was in zijn jeugd al teleurgesteld in het katholicisme. Toen hij studeerde vroeg hij aan een vriend, een protestantse dominee, of hij hem wilde dopen: “Ik had blijkbaar behoefte aan zo'n bevestigingsdaad van het Mystieke Lichaam”.
Voor hem was het Mystieke Lichaam een Grote Vis, de kosmische vis werd de mensheid. Hij betekende voor hem bevrijding van eenzaamheid. Het was een visioen dat hij altijd mee zou dragen. Het zou later versterkt worden door inzichten uit het Oosten. De Grote Vis is óf een totale innerlijke ervaring, óf een ideologie. Fa T’sangs model van het universum zou de vis voor hem verklaren. Deze wijze leefde in de 7e eeuw en was een groot aanhanger van de Hwa Yen-idee van de structuur van de werkelijkheid, een van de hoogtepunten van het Chinese boeddhistische denken. De keizerin van China, Woe, had horen vertellen over deze filosofie van het Ene en de Veelheid en zij nodigde Fa T’sang uit haar erover te vertellen. In een van de vertrekken van het keizerlijk paleis plaatste hij acht enorme spiegels op de acht punten van het kompas en nog een op de grond en een aan het plafond. Een kaars, in andere versies van het verhaal was het een boeddhabeeldje, werd in het midden van de ruimte gezet. “Kijk”, zei hij uitnodigend tot de keizerin, “u kunt nu het beeld weerspiegeld zien in alle tien spiegels. Zij symboliseren de relatie tussen het Ene en de Veelheid... En, u ziet niet alleen het beeld van de kaars gereflecteerd in elke spiegel, maar elk weerkaatst beeld wordt ook weer weerkaatst in alle spiegels.
 
Als u goed kijkt, ziet u een oneindigheid aan weerkaatsingen, elk gelijk aan alle andere, maar toch geheel uniek en onvervangbaar. Hun relatie ten opzichte van elkaar is onafhankelijk, maar zij doordringen elkaar wel wederzijds. En, Majesteit, dit is slechts een primitief, statisch model van wat er in de oneindige dimensies van de kosmos gebeurt die dynamisch is... Als ik nu een van deze weerkaatsingen van de oneindigheid met mijn vinger bedek, dan wordt ook het Geheel daardoor aangetast”.
 
Daarna demonstreerde Fa T’sang hoe het oneindig kleine het oneindig grote kan bevatten door de hele verzameling te laten weerspiegelen in een kleine kristallen bol die hij uit zijn mouw tevoorschijn haalde...
Voor Franck betekende dit verhaal een verduidelijking van de Grote Vis, die hij als kind zag, de lchtus, waarin elke schub een menselijk gezicht heeft en die de eenheid van de mensen symboliseert.

De boeken van Franck zijn een bijdrage tot het creëren van een nieuwe levenshouding. Ze helpen mee te ontkomen aan het moderne nihilisme om ons heen, waarin de wil tot macht geworden is tot een wil te sterven. Als er al een spirituele Renaissance in het Westen zou komen - die beslist niet verward moet worden met een ʻreligieus réveil’ - dan is het voor Franck het meest waarschijnlijk dat die uitgedrukt wordt in de taal van het christendom. Men hoeft voor hem geen geïndoctrineerde, etiket-dragende christen te zijn om aangesproken te worden door de mythe van Christus. De christelijke symbolen zijn levend en liggen direct onder de oppervlakte van het geseculariseerde, Westerse bewustzijn. Het nihilisme is voor hem de pseudo-religie, of anti-religie van onze tijd: “Nihilisme is in wezen krankzinnigheid, zoals alle egocentriciteit krankzinnigheid is. Maar door een of andere genade hebben we de verschrikkelijke monsters overleefd in wie deze krankzinnige egocentriciteit een hoogtepunt bereikten, de Hitlers, de Stalins, de Idi Amins; zij ziin paradigma’s van het absolute kwaad die hele bevolkingsgroepen infecteerden met hun nihilistische krankzinnigheid. We hebben het overleefd in een wereld waarin bijna elke natie zichzelf onteerd heeft. Want al deze anti-menselijke misdaden - de Goelags, de abattoirs voor menselijke wezens, hongersnoden, martelkamers, nucleaire massamoorden - worden gerechtvaardigd, gerationaliseerd door een of ander ideologisch voorwendsel, een of andere ad hoc gnosis, een of andere ersatzreligie, die de ongebreidelde wil tot macht moest maskeren. Het nihilisme draagt oneindig vele gevarieerde maskers, politieke, economische, technologische, artistieke en misschien het meest pervers en afschrikwekkendst, ʻreligieuze’ maskers... De koan ʻWie is Christus?’, ʻWat is de Boeddha?’, ʻwie is de Mens?’, ʻwie ben ik?’ en ʻwat betekent het menselijk te leven en te sterven?’, werden vervangen door rhapsodieën van slaapliedjes, bingo, kerkelijke pseudoproblemen zoals het celibaat, de pil, de ongeschiktheid van de vrouw tot priesteres gewijd te worden...”

Oorspronkelijk gezicht

Altijd weer legt Franck zijn ʻgeloofsdaden’ en zijn ʻspirituele reizen’ vast in boeken, want een boek is voor hem niet alleen een getypte tekst, hij wil erin spreken van mens tot mens. Onlangs nog verschafte een 48 uren durende ʻuitbarsting van energie’ hem inspiratie tot een nieuw boek met ʻEcho's uit een bodemloze bron’. Al die tijd tekende hij aan één stuk door, en schreef hij op, wat uit hem opwelde: gezichten, aforismen, gezegden. “Het was alsof, op een scherm voor mij, een beeld verscheen dat zich vermengde met een gedicht, een koan, die beide uit het niets opwelden en zichzelf opschreven zonder mijn tussenkomst op het papier. Ik zeg ʻals uit het niets’, want deze Siamese tweelingen van woord en beeld schenen op te rijzen uit zulke diepten van het geheugen, dat het leek alsof mijn eigen herinneringen echo's waren uit de bodemloze bron van ons collectieve menselijke geheugen”.
Bij Franck is niets routine, op vele manieren schijnt hij het Leven te vieren. Hij wil de mensen tonen wat ze er allemaal mee kunnen doen. In zijn workshops die hij regelmatig in de V.S. geeft, en soms ook in Nederland, leert hij de mens zien, èn tekenen: “Ik ben workshops gaan geven na publicatie van De Zen van het Zien in 1972 in de V.S. Ik zou wel elke week een workshop kunnen geven, maar dat doe ik niet, ik wil niet dat het een routine wordt.
Als een zogenaamde kunstenaar iets te zeggen heeft, dat existentieel voor hem is, dan moet hij niet de artiest uithangen of met iemand concurreren, maar hij moet dat durven uiten met elk middel dat hij kan gebruiken. Daarin moet je je vrij voelen. Je schrijft het, zingt het, tekent het, bouwt het. De mensen zijn tegenwoordig zo gauw geïntimideerd. Ze denken: jee, wat is hij een grote Piet, wat ben ik nou? Ik kan niks. Maar je kunt wel wat, maar niet als je het als een ego-trip wilt. Je moet ook niet zeggen Jansen kan het beter dan ik. Iedereen maakt fouten, maar, doe iets. Als je piano wilt spelen, Chopin, doe de ramen dicht, maar speel”.
 
Franck beperkt zich tot twintig mensen in een workshop en doel is hen te laten zien tot wat ze in staat zijn, door ze te laten doen: “Ik geef de mensen een blad om te tekenen, van een plant of van een boom, of een takje. Je begint de contouren van het blad te tekenen, met je potlood te liefkozen, te strelen. Ik ga dan meteen rondlopen en zie voortdurend - ik heb ook ogen van achteren - wat er aan de gang is. Het gaat helemaal intuïtief. Aan het begin
 
van de workshop heb ik een weddenschap met mijzelf. Iedereen nummert zijn tekeningen, chronologisch, bijv. van een tot vijftien, het ligt eraan hoeveel tekeningen je maakt. Iedereen heeft zijn eigen ritme.  In zeven of acht uur tijd moet ik me volkomen identificeren met veertig ogen en twintig neuro-musculaire stelsels. Als ik dat niet kan, ben ik een kwakzalver. Daarom kan ik het niet te vaak doen. We beginnen om negen uur en ik zeg tegen de
 
mensen: Om elf uur denk je: kon ik er maar mee uitscheiden. Maar dat denk ik ook!ʼ Ik heb echter die weddenschap. Sommige mensen werken vlug, anderen heel langzaam. Je kunt niemand opjagen, want dan verkracht je een temperament. Ik wed met mijzelf dat er een groot verschil moet zijn, een grote vooruitgang tussen de eerste tekeningen en de laatste, en niet alsof iemand vijf of zeven uur les gekregen heeft, maar er moet een verschil tussen zitten van zeven weken. Als dat niet zo is, dan heb ik mijn weddenschap verloren, en dat is nog niet gebeurd”.
Een ander soort workshop geeft Franck nooit meer dan drie keer per jaar, “want die is erg zwaar”. Die heet: Confrontatie met het Menselijke. Voor de workshop De Zen van het Zien, hoeft niemand ooit getekend te hebben, maar bij deze is ervaring nodig met naakt-tekenen. Het naakte lichaam. Dat betekent niet het tekenen van Playboy-modellen: “Ik moet altijd de volgende modellen hebben: een zwaar zwangere vrouw, een vrouw met kind aan de
 
borst, ook naakt, een jong meisje standaard model, ook zwart, blank en zwart, als het kan ook Oosters, een dikke oudere man en een dikke vrouw met een flinke buik, van een jaar of zestig, ook een ouder stel tegen de zeventig of tachtig. Die hoeven niet naakt te zijn, die krijg je meestal niet. Zowel technisch als emotioneel is het een enorme confrontatie. Je ziet jezelf. Er hangt een heel bevrijdende sfeer, bevrijd van alle mogelijke remmingen ten aanzien van je eigen lichaam”.



In elke plaats waar Franck komt, komt hij altijd wel iemand tegen “die met hetzelfde bezig is als ik. Er bestaat op de een of andere manier een soort transsektarische orde, een kloosterorde die werelds is, waarvan je de leden overal tegenkomt. Je herkent elkaar, aan niets, want er zijn geen geheime tekens. Ik kom hen tegen in Nederland, in de V.S., in Japan, overal. Eigenlijk zijn zij de enige mensen die je ervoor behoeden volkomen hopeloos te zijn, en jezelf op te knopen. Zij delen geen ʻgeloofʼ, maar een intens zoeken. In deze ongestructureerde orde, die geen geboden en verboden kent en die onzichtbaar is, ontvluchten de leden de wereld niet, maar zij leven in de wereld, bewust voor zowel zichzelf als voor de wereld. En zij zijn bereid daarvoor de prijs te betalen”.
Een paar maanden.geleden begon Franck aan een nieuwe episode in zijn werk, die duidelijk is voortgevloeid uit de energieke uitbarsting van de ʻEcho'sʼ. Zijn nieuwe schilderijen, die gemaakt zijn met inkt op doek, zijn landschappen met een gecombineerde sfeer van Oost en West. Hij schreef mij naar aanleiding van zijn nieuwste scheppingen waarom hij steeds weer terugkomt naar Nederland: “Minstens eenmaal per jaar word ik onweerstaanbaar naar mijn geboorteland getrokken, en als ik het mij veroorloven kan, vlieg ik naar Schiphol. In die 40 jaar van min of meer loyaal staatsburgerschap van de V.S. zijn het noch familie noch vriendschapsbanden die mij naar deze plek van drassig land trekken: het is de eindeloosheid van lege weiden en polders onder zware wolkenluchten waar nu en dan - als in een  I7e eeuwse ets - zonlicht doorheen waaiert. Het licht van Holland mis ik hier in Amerika, dat atmosferische, gefilterde dampige Noord-Europese licht zonder welk Vermeer, Rembrandt, Monet, Jongkind... en Nescio ondenkbaar zijn. Naar dit licht moet ik terug. Het is mijn thuis. Het is alsof ik eeuwenlang er door gelopen, geroeid, geschaatst heb. Er is hier niet de geringste hindernis tussen wat mijn oog ziet en wat mijn hand neerzet, bijna zonder inmenging van het bewustzijn: als in een hervonden onschuld, of is het onnozelheid? Het is dit ʻinnerlijk landschapʼ dat ik steeds weer meesmokkel door de douane op de weg terug naar Warwick bij New York... waar ik dan Uitdam of Graftdijk schilder op grote doeken en... met inkt. In het zwart-grijs-wit zijn alle kleuren tot volkomen stilte geworden. Kun je zo in een licht geworteld zijn? Uit dat licht verbannen worden, dat licht vanwaar je het licht zag?”
Frederick Franck heeft nog geen trillende hand. Hij zegt dat zijn zien scherper wordt: “Maar ik zie de dingen heel anders. Ik zie het allemaal vervliegen, de dingen, de mensen”
Ik vraag hem of hij daar tegen kan? “Nee, ik kan daar niet altijd tegen. Ik vind het pijnlijk om bijvoorbeeld naar Maastricht terug te gaan, hoewel ik mij ertegen wapen. Er blijft zo weinig over van de dingen. Je bent dankbaar dat je nog iets herkent. Goddank was het Bauhaus nog niet uitgevonden toen ze Venetië bouwden, want dan stonden daar allemaal verwrongen lelijke kubussen. Ik zag in Maastricht een oud mannetje, sloffend op een stok leunend. Ik dacht, god, hij komt me zo bekend voor, misschien is hij wel een schoolvriendje geweest”.

Maar voel je je oud? vraag ik, maar ik weet het antwoord natuurlijk al. Hij is leeftijdloos, en een voorbeeld hoe je oud moet worden. Of je wordt steeds wijzer naarmate de jaren verstrijken, of je wordt steeds onwijzer, er is geen middenweg in dezen. “Nee, ik voel me absoluut niet oud, maar je weet dat chronologisch je tijd beperkt is. Aan de andere kant weet ik dat ik nog drie jaar jonger ben dan toen Paus Johannes XXIII werd gekozen en de hele wereld een paar jaar later op zijn kop zette. En Albert Schweitzer protesteerde toen hij 86 was tegen de atoomproeven. Suzuki schreef zijn meest bewonderenswaardige artikel over The Unattainable Self (Het onbereikbare Zelf) toen hij 90 jaar oud was...”
In het licht van zijn grote leermeesters, kunnen wij nog heel wat verwachten van Frederick Franck. Sommige mensen zijn leeftijdloos, eeuwig, zij zijn een ʻOorspronkelijk gezicht’.


Frederick Franck en Alexandra Gabrielli, 1985




Frederick Franck werd in 1909 in Maastricht geboren. Doctoraten in medicijnen en tandheelkunde. Was drie jaar verbonden aan de staf van Albert Schweitzer in Lambarene. Kreeg ook een eredoctoraat in Schone Kunsten van de Universiteit van Pittsburg, V.S. Emigreerde in 1939 naar de Verenigde Staten. Had tandartsenpraktijk in Londen en New York. Exposeerde in 1942 voor het eerst zijn schilderijen in de V.S., en vervolgens in Parijs, Amsterdam, Genève, Rome, Tokio, en andere steden. Zijn werk is in collecties van meer dan twintig musea in Amerika, Europa en Japan opgenomen. Onlangs schonk Franck aan het Bonnefantenmuseum te Maastricht een verzameling van 30 tekeningen en een levensgroot portret van paus Johannes XXIII.
ln 1973 verscheen The Zen of Seeing, dat een bestseller werd in de V.S. De Nederlandse vertaling die in 1983 verscheen is inmiddels aan zijn vierde druk toe. Sinds de publicaties van The Zen of Seeing geeft Franck regelmatig workshops, ook in Nederland, met het doel de mensen te leren zien/tekenen als geestelijke discipline die leidt tot een beleving van de werkelijkheid. In Nederland werkt Maria Adriaens uit Eindhoven volgens Francks methode, vooral met kinderen. Naast de boeken die hieronder vermeld zijn, schreef Franck nog tientallen andere boeken, zoals studies over het Zen-boeddhisme en vertaalde en redigeerde hij werken van vooraanstaande Zen meesters, waaronder Zen and Zen Classics dat in 1977 verscheen.
  
Boeken van Frederick Franck
Met het oog op het Vaticaan, Ambo, Baarn 1965
Open Boek, Ambo, Baarn1967
Niemand/Iemand, Ambo, Baarn 1973
De Zen van het Zien, De Haan, Bussum 1983
The Supreme Koan, Crossroad,575 Lexington
Avenue, New York, NY 10022, 1982
Art as a Way, Crossroad, New York 1981
De Droomzolder: Oog in oog met Venetië, De Haan, Bussum 1985
Echo's from the bottomless Well, Random House, New York 1985
  
De Droomzolder
Frederick Franck is de ʻschepper’ van De Zen van het Zien. Toen dit boek eind 1983 verscheen, bleek er een grote belangstelling te bestaan voor Francks ziens- en tekenwijze. In 1984 tekende Franck de stad van zijn dromen, Venetië. Talloze malen is hij naar die stad teruggekeerd, en altijd zag hij met zijn tekenstift het onverwrachte, onthutsende en essentiële. Venetië is Venetië, maar ook het symbool voor de gehele menselijke samenleving. Franck woont er op een ʻdroomzolder’ en schrijft en tekent er een wereld die tot in haar uithoeken alle levensmogelijkheden in zich bergt. De Droomzolder is een reisgids; echter wel één die de plattegrond verwaarloost, maar het hart blootlegt.





© 2019-2024 Alexandra Gabrielli
Terug naar de inhoud