Ulrich Libbrecht - Camelot magazine

CAMELOT MAGAZINE
Ga naar de inhoud


HET LEVEN DAT WONDER IS

Gesprek met prof.dr. Ulrich Libbrecht (1928-2017)




De Vlaamse filosoof Ulrich Libbrecht, hoogleraar aan de Katholieke Universiteit van Leuven, met de leeropdrachten Filosofie van China en Comparatieve Filosofle, geeft regelmatig lezingen in Nederland over Oosterse filosofieën en de relatie tussen wetenschap en religie. Hij doet dat o.a. aan de KU te Nijmegen, de Internationale School voor Wijsbegeerte te Leusden en de Bilthovense Kring voor wijsbegeerte.
De belangstelling voor de lezingen van Libbrecht is soms overweldigend en dat komt door zijn originele benadering van de filosofie en zijn gevatte reacties op vragen uit het publiek. Om tegemoet te komen aan de toenemende belangstelling heeft Libbrecht het plan opgevat de School voor Comparatieve Filosofie op te richten, voor een beter begrip tussen Oosten en West.*⁾

In een gesprek met Alexandra Gabrielli licht prof. Libbrecht toe waarom hij filosofie studeerde en hoe hij een eigen filosofie ontwikkelde: een mondiale filosofie als steunpunt voor de mondiale beschaving waar wij naartoe groeien en rustend op drie pijlers: wetenschap, religie en natuur.


Het interview vond plaats in Leuven in september 1988

Prof. Libbrecht noemt zichzelf een religíeuze vrijdenker. Tijdens ons gesprek ontpopt hij zich ook als een buitengewoon snelle denker. Hij heeft een gedrongen postuur, ziet er kordaat uit en is zeer alert, overduidelijk een man van de daad, iemand die nooit iets uitstelt of op de lange baan schuift. Eigenlijk oogt hij helemaal niet als een filosoof.
Hij houdt van logisch denken, vertelt hij mij, maar voegt er snel aan toe: “Dat wat logisch is hoeft niet per se waar te zijn. Wat logisch is, is logisch en is consistent binnen een logisch systeem, meer niet”.

Libbrecht werd ín 1928 in Avelgem geboren dat op vijftien kilometer afstand ligt van Kortrijk in het glooiende heuvellandschap van Zuidwest-Vlaanderen. De schrijver Stijn Streuvels heeft daar ook gewoond en Libbrecht heeft hem vroeger wel ontmoet. Net als Streuvels geeft Libbrecht enthousiast uiting aan zijn liefde voor het Vlaamse platteland en en passant licht hij toe dat zijn grootvader boer was en lezen noch schrijven kon.
Libbrecht begon zijn loopbaan als leraar wiskunde. Zijn motief voor een exacte studie was overigens nogal ongebruikelijk. Hij koos wiskunde vanwege zijn te grote gevoeligheid: “Ik was van nature erg poëtisch aangelegd; ik was een romanticus en voelde me nauwelijks opgewassen tegen de harde wereld en wilde wiskunde studeren om die neiglng wat af te remmen”.
Van deze onmacht is nu geen sprake meer. Libbrecht heeft zich een strengheid in denken toegeëigend en soms denkt hij, vertrouwt hij me toe, zelfs een beetje tè geometrisch. Maar het is nu juist die strengheid die in de praktijk een grote aantrekkingskracht uitoefent op het publiek dat naar zijn Iezingen komt. De wazigheid en wolligheid waarmee termen uit religie en mystiek vaak omhuld zijn, worden op de lezingen binnen enkele seconden aan flarden  geschoten en de toehoorder merkt tot zijn verbazing dat er een helder gedefinieerd begrip is overgebleven.
Na het loslaten van zijn poëtische geest en de scholing in exactheid, ontdekte Libbrecht nog een kant in zichzelf. Hij was ook filosoof. Als autodidact ging hij zich verdiepen in de oorsprong van de filosofie, maar op zeker moment sloeg hij aan het twijfelen over de heersende paradigma's. Paradigma's zijn wetenschappelijke denkmodellen. Libbrecht vroeg zich af of er niet een andere benaderingswijze was van fllosofische onderwerpen dan de  gebruikelijke. Hoe was dat bij andere culturen? Deze vraag betekende het startsein voor een wending. Zijn terrein van onderzoek verplaatste zich naar India, maar omdat de vreemde terminologie hem hinderde, begon hij aan een studie Sanskriet.    

Toen werd hij ziek.

Libbrecht noemt dat nu een... ‘eigenaardig geluk’ in zijn leven: “Ik kreeg een soort gewrichtsreuma - ik was toen dertig - en moest maandenlang platliggen. Ik mocht eigenlijk niets doen, maar studeren was wel toegestaan. Ik ben heel intens gaan studeren en zodoende doorgedrongen in het Indische denken. Nadien ben ik gaan kijken naar China. Ik probeerde ook Chinees te leren, maar dat lukte niet goed. Die taal kun je niet leren in je eentje en zodra  ik genezen was verklaard, heb ik me laten inschrijven aan de universiteit, enkel met de bedoeling Chinees te leren. Dat plan pakte ondertussen anders uit. Ik stortte me volledig op de studie en leerde alles wat er maar te leren viel, vier jaar lang”.
Bijna als vanzelf promoveerde Libbrecht als sinoloog aan de Universitelt van Leiden, cum laude bovendien. Voor het onderwerp keerde hij nog even terug naar zijn oude liefde. Zijn proefschrift ging over de geschiedenis van de wiskunde in China.
Libbrechts loopbaan aan de Universiteit van Leuven begon met de aanvaarding van een uitnodiging een Engelstalige cursus in de comparatieve filosofie op te zetten. Hij deed het na enige aarzeling, want wat hij over het onderwerp gelezen had, was een ontgoocheling voor hem geworden. Met een tikje verontwaardiging in zijn stem geeft hij weer hoe de situatie was: “ Je had drie zuilen die men naast elkaar plaatste. Je had de zuil Griekenland, de zuil India en de zuil China. Van bruggen tussen deze drie was nauwelijks sprake. Men koos een willekeurig thema uit en ging dan vergelijken. Maar, dacht ik, als we op zo'n manier werken zal de comparatieve filosofie nooit burgerrecht krijgen in de wereld van de filosofie. Intussen had ik wel ingezien dat dit vak belangrijk zou zijn voor de toekomst, namelijk als steun aan het groeiende mondiale bewustzijn in de wereld.
Ik heb daarop een methode ontwikkeld - en daarmee ben ik nog steeds bezig - om modellen te creëren. Dat deed ik door naar de constanten te zoeken, zowel de bewuste als onbewuste, binnen de denkschema’s van de verschillende culturen.
Als je de geschiedenis naloopt, zie je velden van factoren van allemaal verschilllende denkrichtingen, waarvan er enkele na een tijd wegsterven, maar andere zetten zich door en bepalen het paradigma van de cultuur. Bij ons in het Westen zijn dat bijvoorbeeld in de filosofie het substantiebegrip, lineaire causaliteiten en absolute tijd. Als we nu kijken naar andere beschavingen, dan kun je vaststellen dat zij met andere paradigma's werken. De  benaderingswijze van de Chinezen is totaal verschillend van de Griekse en onbegrip van sommige Westerse filosofen leidde ertoe dat men met een zekere minachting op China neerkeek. Ze vonden de Chinese filosofie maar stuntelig en dat kwam omdat ze de achtergronden niet begrepen vanwaaruit de Chinezen naar de wereld kijken.

Wat trok u het sterkst aan in de Chinese filosofie?

“Wat de filosofie betreft, ik trof daar de wereld aan van Herakleitos, een van de eerste Griekse filosofen die rond 500 v.C. leefde. Voor ons is hij een historisch museumstuk, want Herakleitos heeft geen school gemaakt. Natuurlijk is men er trots op in de filosofiegeschiedenis nog een Herakleitos te hebben die beweerde dat alles beweegt en verandert, maar het was toch Parmenides - een tijdgenoot van Herakleitos - die school rnaakte met zijn Zijnsbegrip.  
Sinds Parmenides neemt men aan dat de logica van het Zijn en de logica van het denken hetzelfde zijn en daarop zijn wij verder gaan werken. Sinds hem denken wij dat wat logisch is, ook waar is. Dat is niet juist. De vooronderstellingen van de logica kunnen onjuist zijn. Wij hebben een enorm vertrouwen in het menselijk verstand opgebouwd. Het heeft ons inderdaad veel bijgebracht, we hebben leren denken, maar het heeft ons niet de wetenschap gebracht. Dat deden degenen die twijfelden aan het feit dat je iets kon denken. Zij, de fysici, waren de eerste wetenschappers. Zíj gingen de natuur observeren en ontwierpen experimenten om de natuur te begrijpen. Zo ontstond de fysica.
Welnu, de Chinese filosofie gaat uit van een dynamische werkelijkheid, waarbinnen men niet probeert iets statisch of een eeuwig Zijnde te vinden. Integendeel, het bewegende wordt aanvaard als zijnde de werkelijkheid. Men komt daar uiteraard niet tot Zijnsbegrippen, maar tot een begrip als Tao, dat wat beweegt over een weg. Een plan beweegt over een weg als het zich ontwikkelt en sterft weer weg. Zo ook de mens en het heelal. Er is niets wat blijft. Alles ontwikkelt zich en volgt een weg en die weg heeft altijd twee aspecten, een expansief en een recessief, een uitdijend en terugtrekkend aspect. De Chinezen noemen ze yang en yin. ZoIang ik in mijn leven in de expansieve fase ben en groei, fysiek zowel als psychisch, kom ik aan een maximum, waarna de yin-fase intreedt. Zo is mijn levenscyclus en ook mijn dagelijkse leven. Elke dag begin ik mij op te bouwen en als de avond nadert neem ik weer af en ga ik slapen.
Ik vond dit zeer nuchtere ideeën. Jammer genoeg dweept men hier in het Westen graag op alle mogelijke manieren met yin en yang en speelt rnen allerlei polariteitsspelletjes, maar daar houd ik niet van. Verder is er in de Chinese filosofie de gedachte dat alle dingen in de natuur toewerken naar een soort homeostase, een systeem dat evenwichten creëert en uitbalanceert. Die gedachte is ons inmiddels bekend vanuit de ecologie. Als de natuur verstoord is, is er een wet die alles weer in evenwicht brengt. Als je een steen in het water gooit, begint het oppervlak eerst te golven, maar geleidelijk aan herstelt het zich en wordt weer als een spiegel zo glad. Dat zagen de Taoïsten en vandaar hun stelregel: als je de natuur niet aanraakt, blijft het evenwicht bewaard. Maar wat is nu evenwicht? Voor de Chinezen is het een woord voor geluk. Een gelukkig mens is een mens die zijn evenwicht bewaart. Gelukkig zijn is niet een zweverig gevoel, maar is evenwichtig zijn. Iedereen krijgt klappen van het leven. Men wordt zíek en wordt oud en mensen van wie we houden gaan dood. Een evenwichtig mens balanceert deze klappen uit en herstelt zich na een tijd. Gelukkig zijn is extremen vermijden, want deze verkrampen ons. Voor de Chinezen is een gelukkig leven niet een leven dat  compleet, gaaf en ongeschonden is; dat ís niet haalbaar. Deze houding trok mij enorm aan in de Chinese cultuur. Ik voelde daar minder spanning dan bij ons. Het Westen is altijd bezeten geweest van de natuur transcenderen, d.w.z. boven de natuur uitstijgen. Díe houding schiep onevenwichtigheid en de gevolgen daarvan zien we overal om ons heen: de milleuproblematiek, de stress ten opzichte van onze eigen natuur en de beschavingsziekten. We zijn geobsedeerd en stellen altijd maar vragen waarop nooit een antwoord wordt gevonden. Dat doen we al tweeduizend jaar lang. We willen weten of er een leven na de dood is, maar we kunnen het niet weten. Op mijn lezingen stellen mensen veel vragen en driekwart wordt bepaald door vragen over een leven na de dood. Men is dan heel verbaasd als ik zeg dat ik daar niet over denk”.  

Kijken we naar de Tibetaans-boeddhistische cultuur, dan zijn daar wel antwoorden te vinden op vragen over een leven na de dood en men doet dat niet op een verkrampte manier. Er is toch niets op tegen er iets over te willen weten, of we er nu in slagen of niet

“Ja best, maar het gaat mij om die spanning in het christelijk geloof waarin voor eens en altijd wordt beslist wat er met je zal gebeuren na de dood. Dat is een afschuwelijk idee, waar men in de Middeleeuwen toch vreselijk bang voor was, en niet alleen toen, nu nog”.

Tegenwoordig legt men in religieuze kringen nogal de nadruk op de stelling dat het Oosten non-dualistisch is en het Westen dualistisch. Wat vindt u daarvan?

“In zekere zín klopt dat. Wat betreft China in elk geval wel en het Westen heeft zoals gezegd altijd zíjn transcendente manier van denken gehad. Wie zichzelf en de natuur wil overtreffen heeft altijd een projectie van zichzelf of een droombeeld voor ogen. Ten opzichte van die projectie raakt de mens in spanning. Dat is zijn dualisme. De mens is dít maar hij wil dàt worden. De Taoïst is gelukkig zoals hij is, al het andere kan hem niet schelen. Boeddhisten zijn ook spanningsmensen. In feite kennen alle religieuze mensen een zware innerlijke spanning. Ze zijn in wezen schizofrene mensen; ze willen altijd anders worden dan ze zijn en dat komt omdat zij denken dat het mysterie van het bestaan buiten henzelf ligt. In het Taoïsme wordt de natuur of de kosmos beschouwd als een wonder en al het goddelijke is in de kosmos aanwezig en de mens wordt gezien als ingebed in de kosmos. Er is niets buiten hem waarnaar hij moet streven om bijvoorbeeld te ontkomen aan de wereld waarin hij gevangen zit. De opvatting van gevangen zitten is dualistisch en het dualisme heeft het christendom altijd volkomen in de greep gehad, met alle pijn die daar het gevolg van was. Het Taoïsme, en ook het Chinese boeddhisme zijn non-dualistisch. Religieus zijn betekent niet in spanning komen ten opzichte van iets buiten jezelf, maar het betekent jezelf inbedden in het mysterie van het bestaan. Waar is dat mysterie? Het is hier, rondom mij en in mij. Dat is de  enige vorm van non-dualistische religiositeit die ik ken”.

Wij noemen dat pantheïsme

“Ja, omdat men hier absoluut wil dat God de wereld transcendeert. Maar ik zeg daarop: laat die God de wereld transcenderen, maar laat hem ook immanent in de wereld zijn. Immers, je zult dan nooit zeggen dat het materiële of het aardse bestaan slecht is en bevrijd moet worden, hetgeen de christenen en de boeddhisten beweren. De Indiërs hebben het over de clesa’s, de banden aan het bestaan. Taoïsten vinden die banden aan het bestaan heerlijk, maar zeggen erbij dat je ze in evenwicht moet houden. In het Westen gold het lichaam altijd als zondig en slecht, je moest ermee leven. De Taoïsten zeggen dat het lichaam prachtig is; wat zou daar nu slecht aan kunnen zíjn? Doordat je in de beschaving op een transcendente manier wilt leven - hetgeen wil zeggen boven de natuur uitstijgen - gaat er ook in de natuurlijkheid van je lichaam iets veranderen. Seksualiteit wordt een probleem, er is stress. Dieren kennen geen stress en als ze er last van hebben, reageren ze die weg. Een dier dat moe is, gaat liggen, maar een mens die moe is en nog niet klaar met zijn taak, werkt maar door. Dat is onnatuurlijk en daardoor zijn we in een dualistische verhouding tot het eigen lichaam komen te staan”.

Het klinkt alsof u zelf Taoïst bent

Begrijp mij goed, ik ben geen onmiddellíjke verdediger van het Taoïsrne. Als levensdimensie vind ik het belangrijk, maar Taoïsme kan nooit wetenschap voortbrengen. Als ik zeg dat de natuur goed is en ik probeer ermee in harmonie te leven, dan kom ik niet tot wetenschap, want wetenschap is dualistisch en het boven de natuur uitstijgen. Zelf onderscheid ik drie dimensies in het leven: wetenschap, religie en Taoïsme of natuur. Deze drie behoren met elkaar in evenwicht te zijn. In de wetenschap worden subject en object, ik en de wereld, van elkaar losgemaakt. Dat gebeurt om tot een objectieve kennis van de wereld en de dingen te komen. Als mijn esthetisch gevoel zou meespelen in de wetenschap, dan zou ik nooit tot echte kennis kunnen komen. Dit is nu één benadering van de werkelijkheid. Ik kan ook naar diezelfde werkelijkheid kijken - en hier benadruk ik dat er maar één werkelijkheid is - en mij erdoor laten bedwelmen. Dan zijn subject en object één. Ik stel mijzelf dan geen enkele vraag over het object. Dat noemen wij de mystieke of religieuze ervaring. Van de mystieke ervaring moet je overigens niet meer maken dan ze is. Wat nodig is, is een rijke gevoeligheid ontwikkelen en jezelf hiervoor openstellen. Men noemt dat wel ‘je hart vormen’.

Als dat gebeurt begint het mysterie je aan te spreken en een voorwaarde daarvoor is de stilte. Dat betekent niet anders dan de subject-object verhouding uitschakelen. Ik word stil en stel geen vragen meer en ik wil geen antwoorden horen. Dat is mystiek en waar geen mystiek is, is geen religie. Kerken vormen geen religie. Religie is niet anders dan datgene dat zich ontwikkelt rond die fundamentele mystieke ervaring van de mens.
Nu heb ik in principe niets tegen kerken. Het is normaal dat mensen zich groeperen rond dezelfde levenshouding, maar ik heb er wel iets tegen dat men zoiets identificeert met religie. Het is niet de groep die een religie vormt. Als je de ervaring niet hebt, ga je theorieën scheppen en theorieën hebben nog nooit één probleern opgelost, maar wel veel problemen geschapen. Terwijl de wetenschap gericht is op transcendente kennis en de religie op de  mystieke ervaring is het Taoïsme gericht op immanente kennis. Bij de Taoïsten blijft het subject, ik dus, geïntegreerd in het object, middenin het rustige, alledaagse bestaan met aI zijn lief en leed. De Taoïst blijft altijd geïntegreerd in de natuur. Hij bedrijft geen wetenschap en legt zich niet toe op religie”.

Dat is een heel rustig bestaan

“Ja, en op den duur bevredigt zo’n bestaan niet, omdat wij een transcendent instinct hebben. Er is een stuwende kracht in de mens. De mens wil een beschavlng opbouwen en spant zich in het leven beter te maken. Dat is ook nog altijd de uitdaging van de wereld. We lijden en hebben honger, we worden ziek en willen daar oplossingen voor vinden. We zijn aI bezig te transcenderen omdat we uiteraard niet aangepast zijn aan de natuur. We moeten wel  transcenderen.

Maar, ook hier ligt een gevaar. We kunnen het zo wild doen dat we met onze wortels uit de grond schieten. We raken de band met de natuur kwijt en dat zien we overal om ons heen gebeuren. We zijn het evenwícht kwijtgeraakt. Wie los van de grond staat, heeft geen evenwicht en verliest daarmee het natuurlijke levensgeluk. Dan gaat men proberen zijn geluk uitsluitend te vinden in bijvoorbeeld de wetenschap, of in de technologie, die ons produkten verschaft die ons leven comfortabeler maken. Men gaat zích conforteren dat in het Latijn versterken betekent, maar die tendens kan weer in zijn tegendeel omslaan. Dan begint men te verzwakken. Er komen steeds meer ontevreden mensen en daarmee ben je middenin de consumptiemaatschappij beland. De zakenmensen proberen die situatie te handhaven, liefst zo lang mogelijk, want aan asceten kun je niets verkopen. Als we deze tendens nog verder doorzetten, tekent de decadentie zich af. De mensen raken verveeld. Vervolgens komt la nausée, de walging voor alles. Bij eenvoudige mensen ontaardt de verveling in een plat materialisme en bij de intellectuelen in cynisme. Er zijn ook mensen die hun geluk puur in de religie zoeken, maar zij raken onder zware frustraties, want zij zijn altijd de gevangenen van een dualistische spanning. Ze vinden niets goed van deze aarde en willen zich van al het materiële losmaken. Ze worden sektariërs. De voorbeelden in de geschiedenis zijn legio en je komt er mensen tegen van wie je niet weet of ze nu heilig of gek zijn”.

Bent u pessimistisch over onze beschaving?

“Och, cultuurpessimisme is ook maar een mode. Wel denk ik dat deze beschaving geleidelijk zal ontbinden, zoals de beschavingen voor ons. Nu zie je de ontbinding niet zo helder als je er zelf deel van uitmaakt. De platte materialisten kan het allemaal geen zier schelen en degenen met idealen, zoals de filosofen hebben, kunnen ook niet veel uitrichten. Je kunt ook niet zeggen dat er over duizend jaar niets meer van onze beschaving over zal zijn.  Maar, hoewel ik geen optimist ben ten aanzien van onze beschaving, ben ik dat wel ten aanzien van een mondiale beschaving. Zo’n mondiale beschaving moet niet nivellerend werken; iedere beschaving behoudt zijn eigenheid, maar het aandacht krijgen voor elkaars waarden is belangrijk en hierbij kan de comparatieve filosofie helpen. Ik geef toe dat het een moeilijk proces is om te beheersen. In de eerste plaats is het nodig dat we ons verdiepen in  andere grote beschavingen. Hoe denken Indiërs, hoe Japanners, hoe Chinezen? Ook is het nodig dat we beseffen dat onze denkstijl niet dé denkstijl is, en laten we ook ophouden met ons geestelijk kolonialisme. In het Westen gaan we er bijvoorbeeld in religieus opzicht altijd maar van uit dat alles van God moet komen; zo ook de islam.

Maar er zijn wereldbeschouwingen die zo’n God niet kennen. Andere beschavingen hebben vaak een veel krachtiger religiositeit dan wij en de gedachte dat wij altijd maar het christendom moeten exporteren is niet best. Belangrijk is de filosofie van de Indiërs en de Chinezen serieus te nemen, evenals van de Indianen en andere volkeren. Door de beschavingen naar elkaar toe te brengen, kom je tot een soort wereldbeschaving. De spiritualiteit van de Indiërs kan een grote bijdrage leveren. Dat betekent niet dat wij moeten overstappen op een of andere Indische religie, maar we moeten proberen de geest ervan te begrijpen. Begrippen als verlichting en verlossing zijn geen Indische begrippen, maar mondiale, maar in India heeft men er in de loop der eeuwen het meest over nagedacht en geprobeerd ze te verwezenlijken. Elke vorm van christendom zou op een verlichting gebaseerd moeten zijn.

Verlichting is toch een soort realiteitsbewustzijn dat je opbouwt. Hoe ziet het realiteitsbewustzijn van het Westen eruit? U  kunt zelf het antwoord geven, kijkend naar onze materialistisch ingestelde wereld. Verder lijkt mij het Taoïstische begrip voor de natuur heel belangrijk in een mondiale beschaving en liever dan ernaar te zoeken in de marge van mijn eigen beschaving, zoek ik het in een cultuur als de Chinese waar de natuur een hoofdrol heeft gespeeld in de filosofie. De natuur heeft voor de Westerling nooit veel betekenis gehad. Wel in metaforische zin - men speelt met  beelden uit de natuur - maar de natuur is geen filosofisch begrip in het Westen”.

Zijn we al niet ver gevorderd met zo’n mondiale beschaving? Sinds de jaren zestig is de belangstelling voor Oosterse culturen enorm toegenomen en zijn Oosterse begrippen ingeburgerd geraakt.

“Dat weet ik. Er komen hier Indiërs met nieuwe en frisse ideeën en vaak worden ze vereerd als de Messias of als een goeroe behandeld, maar na een tijd kijk ik om me heen en vraag me af waar ze zijn gebleven. Van velen hoor je nooit meer. De mode is alweer voorbij. Hoe is het de hippie-beweging vergaan? Qua doelstelling had ze het niet zo verkeerd, maar qua praktische uitvoering deugde er niet veel van. Het is alleen maar kinderachtig te  veronderstellen dat je op hippie-manier de maatschappij kan opbouwen. Je kunt dansen ín de zon tot het geld op is, maar wat dan? Ik ben bang van halfbakken mystiek getinte bewegingen. In het veertiende eeuwse boekje De wolk van onwetendheid, dat gaat over het onderricht van een leermeester aan zijn leerling over mystieke zaken, staat hoe voorzichtig men moet zíjn. Men belandt gemakkelijk in sentimentalisme of men weet niet meer waar de grenzen liggen tussen fantasie en werkelijkheid of in hoeverre men zich geestelijk aan het drogeren is. Er zijn tal van geestelijke drugs. Hier ligt nog een taak voor filosofisch geschoolde mensen. Zij kunnen waardevolle elementen uit de díverse culturen voegen in de structuur waarin wij leven.

Zo probeer ik het zelf. De achting voor het Oosten is bij mij aanwezig, maar ík wil de filosofie en de mystiek daarvan niet als zodanig overnemen. Mij zul je nooit vinden tussen de schare Indiërs of Tibetanen. Ik probeer hun gedachtegoed in mijn eigen beschaving, althans in dat deeltje daarvan dat ik zelf ben, te integreren. Dat houdt tegelíjk in dat ik mij ten aanzien van de waarden van mijn eigen beschaving moet vrijmaken. Dat is niet eenvoudig, aangezien er veel zaken zijn die mijn beschaving beheersen waarmee ik niet akkoord ga. We stellen onze realiteit gelijk aan wat ik noem economisme, een extreem materialisme. Dit materialisme verdrijft alle spiritualiteit uit een beschaving. Ik pleit altijd voor een nieuw realisme en daarmee bedoel ik dat ik rekening houd met de drie dimensies van het bestaan die ik al eerder heb genoemd: wetenschap, religie en natuur. Laten we eens dromen van een beschavlng waarin deze drie polen met elkaar in evenwicht zijn. Een klein stukje beschaving heb ík zelf in de hand, ikzelf. Ik kan proberen in mijn leven deze drie polen met elkaar in evenwicht te brengen, uiteraard in een dynamisch evenwícht. Dat is nooit makkelijk binnen een beschaving die daarin zelf niet gelooft”.

Voelt u zich buiten de maatschappij staan?

“Het is niet noodzakelijk dat je een anti-figuur wordt en tegen de maatschappij gaat vechten. Wel is het noodzakelijk dat je een sterke persoonlijkheid wordt. Een sterke persoonlijkheid is voor mij iemand die geruggesteund wordt door een eigen filosofie. Als ik aan mijn leven een zin wil geven, moet ik bepaalde waarden hebben. Ik kan de waarden gaan wegen en bepalen wat ik uit de maatschappij op me laat afkomen en wat ik wil afstoten. Ik accepteer wat ik voor mijn eigen evenwicht bruikbaar acht. Ik laat me bijvoorbeeld niet meer meeslepen door het materialisme en word geen aanhanger van de consumptiemaatschappij. Ik kan zelf de drie dimensies wetenschap, religie en natuur gaan uitbouwen. Nu hebben de meeste mensen die persoonlijkheid niet. Eigenlijk hebben ze niets. Ze zijn mini-reproducties van hun maatschappij en dat zie je duidelijk tot uiting komen in het onderwijs. Het onderwijs is bij  lange na geen opvoedingssysteem meer, want een opvoedingssysteem zou moeten uitgaan van de mens voeden - denk aan het Griekse ideaal - en dat wil zeggen opvoeden tot sterke persoonlijkheden die hun eigen levensbeschouwing ontwikkelen en van daaruit naar de wereld kijken. Dat wordt niet meer gedaan. Het onderwijs levert alleen datgene dat de maatschappij vraagt. Ik noem dat onderwijs-prostitutie aan de maatschappij


Op een van uw lezingen heeft u gewezen op het belang van een ‘moderne mystieke beweging’. Is het uw bedoeling zo’n beweging op te starten?

“Nu ja, opstarten. Ik heb wel even in die richting gezocht, maar ik moet bekennen dat ik er ook huiverig tegenover sta. Zo’n beweging zie ik als tegenwicht tegen het rationalisme. Het rationalisme zal nooit zijn doel bereiken, namelijk dat men alles met de ratio, de rede, kan begrijpen. De vraag is bovendien, als wij alles met de ratio zouden begrijpen, zou dat ons leven gelukkig maken? Elke psycholoog zal antwoorden dat met het berelken van dat  punt, wij met zijn allen krankzinnig zouden worden. Wij zijn geen rationele wezens. Wij zijn wel wezens met een rationele dimensie, maar wij doen alsof wij zuiver rationele wezens zijn die zouden kunnen aarden in een zuiver rationele wereld. Stel u eens voor dat al het esthetische in de wereld verdwenen zou zijn. Stel dat al het mysterieuze verdwenen zou zijn.
Stel dat er geen liefde meer zou zijn, noch gevoelens. U zou niet kunnen leven. Toch zijn de  rationalisten almaar bezig met bouwen aan dit soort naïviteiten, en ze hebben nog succes ook. Niet als filosofen hoor, ze hebben vooral succes als technologen omdat de grote rnassa achter hen aan snelt in de overtuiging dat zij de wereld steeds beter maken. Ik vind het fijn dat wij iets van onze wereld kunnen begrijpen en omzetten in structuren, maar ik vind het nog fijner dat wij momenteel meemaken hoe in de quantumfysica de structuren op den duur kortsluiten. Als je te diep op de dingen ingaat, ontstaat er kortsluiting. Ten langen leste werken logische patronen niet meer en ik hoop dat dat altijd zo zal blijven. Op het moment waarop ze niet meer werken, word je namelijk geconfronteerd met het mysterie van het bestaan”.

Welke  rol speelt het mysterie van het bestaan persoonlijk in uw leven?

“Ik zeg altijd dat het enige wat het leven de moeite waard maakt, is dat wij bewust in contact met dat mysterie kunnen leven. Als je dat bewustzijn hebt, ben je verlicht. Wat is verlichting? De meeste mensen hebben daar tegenwoordig hoogdravende ideeën over en fantaseren maar wat, maar verllchting is gewoon een veranderd realiteitsbewustzijn. Verlichting doet de wereld rondom je veranderen. Je begint te zien wat er werkelijk van waarde is in de wereld en je levenshouding wordt daarmee gewijzigd. Je kunt niet meer akkoord gaan met het idee dat de jacht op geld een waarde is. Je hebt geld nodig om te leven maar het streven naar geld omwille van het geld verdwijnt. Je begint bijvoorbeeld ook in te zien dat macht maar een zeer beperkte zaak is. Je ziet er geen waarde op zich meer in, maar je ziet macht louter als een functie. Het mysterie overal om je heen zien wordt de werkelijke waarde. Ik zie de mens ook als een expressie van het wonder dat rondom en in mij is en dat ik eigenlijk niet kan begrijpen. We zijn het idee van een mysterie kwijt. We denken dat het een restfactor is van iets dat we rationeel nog niet beheersen, maar ik ben ervan overtuigd dat het altijd en overal aanwezig is. Het aanvaarden van het mysterie heeft ook gevolgen. Wij zijn over het algemeen ontzettend bang voor eenzaamheid. We komen bij elkaar en praten alles uit en doen religieuze oefeningen met elkaar. Gisteren dacht ik nog aan de dichter Rilke die schreef: 'Geef mij slechts zeven bladzijden waarop niemand nog iets geschreven heeft, zeven bladzijden eenzaamheid’. Ik dacht bij mezelf, als ik nu niet meer lang te leven had - ik heb zo pas een vriend verloren die nog geen zestig was en dan ga je over deze dingen nadenken - wat zou ik dan nog vragen? Dat beetje tijd dat ik nog zou hebben. Er zijn dagen in je dagboek waarop niets staat. Die zijn er voor het mysteríe van het bestaan. Wanneer je voortdurend opgejut wordt en achter allerlei kortzichtige doeleinden aan moet, komt het nooit bij je. Je rent tot je oud bent, of je zit te suffen en weet niet meer wat er in de wereld gebeurt. Stel dat je als een nachtkaars uitgaat. Zo is voor veel mensen het leven. Bij volkeren die dicht bij de natuur staan is er nog spiritualiteit waarin zij het mysterie voelen. Ze interpreteren het wonder niet. Het is daar en er gaat een kracht van uit. Dat weten wij niet meer”.

U heeft diverse malen het woord religie laten vallen en uitgelegd wat u daaronder verstaat. Hoe ziet u de rol van de georganiseerde godsdiensten in de toekomst, van het christendom bijvoorbeeld?

“Zoals ik al heb gezegd, men organiseert zich graag in groepen en bouwt rituelen uit, omdat men geen persoonlijkheid heeft. Men zoekt bescherming in een kuddegeest en een soort zalving voor het eigen verlangen. Dit zijn bepaald niet de sterkste kanten van een religie. Aan de andere kant vraag je je af wat er in de plaats van de kerken komt, nu ze leeglopen. Er komt vertwijfeling aan alles. Ik ben bang voor vertwijfeling. Niet voor twijfel. Ik hou van twijfel, we moeten twijfelen, dat is methodisch een grote kracht. Nu kun je je vertwijfellng onderdrukken, door bijvoorbeeld constant op jacht te gaan naar geld of macht. Verder is er ook het gevaar dat men vervalt in quiëtisme. Quiëtisme streeft naar onbeweeglijke rust, maar dat is geen mystiek. Quiëtisten sluiten zích af en willen eenzaam met hun God vertoeven.

Daar houd ik niet van. Iemand die door een mystieke ervaring is gegaan, wordt gek genoeg juist een mens van de daad.. Het is belangrijk dat mensen blijven functioneren in de maatschappij, zonder veel misbaar, maar met een diepe gevoeligheid voor mensen en dieren. Iedereen kan naar de ander toegaan met een boodschap van licht, hoe zwak dat licht ook mag zijn. Niemand hoeft te wachten tot hij een grote heilige is, want dan loop je het gevaar in quiëtisme te belanden. Een uitspraak van de zen-boeddhisten luidt: uw eenvoudige dagelijkse leven is uw hoogste spiritualiteit. Als je dat zíet, heb je iets heel wezenlijks begrepen. Dat is niet een theorie die ergens vrijblijvend rondhangt, het is iets dat in je hart ís. De meeste mensen willen altijd wonderen zien of drama’s meemaken, zoals in het christendom, maar het allergrootste wonder dat er is zien ze niet. Er gaat nu eenmaal een eigenaardige aantrekkingskracht uit van groepjes die zich met vreemde zaken bezighouden, maar je hoeft geen rituelen uit te voeren of een pij aan te trekken of op blote voeten te lopen. Dat is pseudo-religie. Wat de religies betreft, zij zouden in de veranderde levensomstandigheden moeten blijven zoeken naar nieuwe antwoorden op nieuwe vragen en misschien ook naar nieuwe antwoorden op oude vragen. Ze zouden niet moeten voortgaan in dezelfde wat naïeve middeleeuwse stijl. Sommige theologen praten nog altijd alsof ze om de veertien dagen bij God op de thee genood worden. Ze weten alles, maar als ze eerlijk en authentiek waren, zouden ze moeten erkennen dat ze het allemaal niet weten. Echte religie is doordringen in het wezen van de religieuze ervaring. Religie is niet een leer in boeken vermeld. Die leer is hoogstens een gevolg van een religieuze ervaring geweest. Het christendom is zeer snel zijn mystieke dimensie kwijtgeraakt. Ik heb altijd het gevoel, als ik het Evangelie lees, dat Jezus zuiver een mysticus was, zonder veel praktische zin. Mystici bouwen altijd aan utopieën en dat is heel mooi, want wij mensen trekken ons op aan utopieën. Maar wanneer dat streven in handen valt van mensen die niet mystiek zijn, dan bouwen zij daar machtsstructuren op. Dat is het onbehaaglijke gevoel dat ik altijd krijg als ik over de geschiedenis van het christendom lees.

Aan de andere kant is het weer wel zo dat ik bij het lezen van Schillebeeckx ik hem gelijk moet geven als hij schrijft dat de mystieke ervaring nog het best bewaard wordt in de kerken. Er bestaat nog een traditie, al doet men er niets mee. We hebben mensen nodig die met zulke zaken ondervinding hebben opgedaan. Enkelingen kunnen er moeilijk mee overweg, hoewel marginale mensen het proberen. Ze willen mystlci worden, door niemand geleid en door niemand bevolen, maar het uiteindelijke resultaat heeft niet veel om het lijf. Verder heb ik ook niet veel vertrouwen in een literaire benadering van de religie. Als ik nu de Bijbel lees, weet ik niet meer wat de gevoelswaarde van de woorden was. Ik sta daar voor semantische en semiotische problemen. Ik vind het ronduit zielig dat de meeste mensen denken dat ze langs de weg van de woorden kunnen terugkeren naar de religieuze ervaring. Zen-boeddhisten waarschuwen daar altijd tegen. Een patriarch van het zen-boeddhisme scheurde op een dag alle bladzijden van de Soetra’s, de heilige boeken van de boeddhisten, aan stukken. Dat komt erop neer dat hier de bisschop de Bijbel zou verscheuren. De patriarch was boos omdat al die woorden voortdurend zijn geest kluisterden. Hij wilde ze begrijpen en bleef maar analyseren. Hij bewandelde de intellectualistische weg met als doel de religieuze ervaring, maar hij voelde dat hij in het struikgewas van woorden was beland. Het is moeilijk. Men zegt dat de religie in de Bijbel staat, maar voor mij is dat niet waar. Ik kan die weg niet opgaan. Ik zou willen zeggen dat je een ‘feeling’ moet ontwikkelen om te ontdekken wat  religiositeit is. Het Duitse woord ‘Empfindlichkeit’ zou je hier ook kunnen gebruiken, beter dan ons woord ‘gevoel’, omdat mensen bij gevoel direct denken aan sentimenten, maar ik bedoel gevoelens in opbouwende zin”.

Nog een laatste vraag. U heeft op een van uw lezingen de term Tjien Ming laten vallen. Wat betekent deze precies?

“Die term stamt uit het Confucianisme en betekent: bevel des hemels. In de Chinese filosofie is de hemel Tjien, niet uitspansel boven ons hoofd, maar de hele natuur of de hele kosmos. Ming betekent bevel en daarmee wordt bedoeld je talenten die je hebt meegekregen. Een zin luitdt: Het bevel des hemels is uw natuur. Hier steeks niets romantisch achter. De zin is dat je de talenten die je hebt gekregen realiseert tijdens je leven. Als je dat niet doet, raak je gefrustreerd bij wijze van spreken, vooral als je gevoelig bent, anders trek je je er niets van aan”.

*⁾ De School voor Comparatieve Filosofie Antwerpen werd opgericht in 1990, gevestigd in de Universitaire Instelling Antwerpen/Wilrijk.

September 1988





© 2019-2024 Alexandra Gabrielli
Terug naar de inhoud